Zó heeft gezegd de Ene: aan de weg der volkeren moet ge niet wennen en van de tekenen aan de hemel niet ontsteld raken,- ook al raken de volkeren daarvan ontsteld.
3
Want de ingesleten gewoonte van die gemeenschappen, enkel ijlheid is dat,- omdat ze een stuk hout uit het bos hebben gekapt, maaksel van werkmanshanden met de bijl.
4
Met zilver en goud maken ze het mooi,- met spijkers en hamer zetten ze het vast, dan waggelt het niet.
5
Als een staak in een moestuin staan ze daar en spreken ze niet; dragen?- gedragen moeten ze worden want zelf voortschrijden kunnen ze niet,- maar vreest niet voor hen, want kwaad kunnen ze niet, maar ook goeddoen is er bij hen niet bij! ••
6
Géén is als gij, Ene,- groot zijt gij en groot is uw naam in heldenkracht!
7
Wie zou u niet vrezen, koning der volkeren?- want u komt het toe; want onder alle wijzen der volkeren en in al hun koninkrijken is er géén als gij;
8
eendrachtig zijn zij dom en dwaas: wat ijlheden moet afstraffen, een stuk hout is dat!
9
Geplet zilver laat men komen uit Tarsjiesj, en goud uit Oefaz, maaksel van een vakman, van de handen van een goudsmid; hemelsblauw en roodpurper is hun kleed, maaksel van kundige en wijze mannen zijn zij geheel en al.