Instellingen

1


Hoort het woord

dat de Ene over u gesproken heeft,
   huis van Israël!

2


Zó heeft gezegd de Ene:

aan de weg der volkeren
   moet ge niet wennen

en van de tekenen aan de hemel
   niet ontsteld raken,-

ook al raken de volkeren daarvan ontsteld.

3


Want de ingesleten gewoonte
   van die gemeenschappen,
   enkel ijlheid is dat,-

omdat ze een stuk hout uit het bos
   hebben gekapt,

maaksel van werkmanshanden met de bijl.

4


Met zilver en goud maken ze het mooi,-

met spijkers en hamer zetten ze het vast,
   dan waggelt het niet.

5


Als een staak in een moestuin
   staan ze daar en spreken ze niet;

dragen?- gedragen moeten ze worden
   want zelf voortschrijden kunnen ze niet,-

maar vreest niet voor hen,
   want kwaad kunnen ze niet,

maar ook goeddoen is er bij hen niet bij!
••

6


Géén is als gij, Ene,-

groot zijt gij en groot is uw naam
   in heldenkracht!

7


Wie zou u niet vrezen,
   koning der volkeren?-

want u komt het toe;
want onder alle wijzen der volkeren
   en in al hun koninkrijken
   is er géén als gij;

8


eendrachtig zijn zij dom en dwaas:

wat ijlheden moet afstraffen,
   een stuk hout is dat!

9


Geplet zilver

laat men komen uit Tarsjiesj,
en goud uit Oefaz,
maaksel van een vakman,
   van de handen van een goudsmid;

hemelsblauw en roodpurper is hun kleed,
maaksel van kundige en wijze mannen
   zijn zij geheel en al.