1 | Te dien tijde, is de tijding van de Ene, word ik weer tot God voor al Israëls families,- en worden zij mij weer tot gemeente! ••
| |
2 | Zo heeft gezegd de Ene: genade gevonden in de woestijn heeft een gemeente van aan het zwaard ontkomenen,- die daarheen ging om rust te vinden: Israël;
| |
3 | van ver weg heeft de Ene zich aan hem laten zien: met eeuwige liefde heb ik je liefgehad, en daarom heb ik mijn vriendschap met jou gerekt;
| |
4 | nogmaals bouw ik je op en word je gebouwd, jonkvrouwe Israël,- nogmaals mag je getooid met je tamboerijnen uittrekken in een reidans van lachende mensen;
| |
5 | nogmaals zul je wijngaarden planten op de bergen van Samaria,- de planters zullen planten en ook inwijden;
| |
6 | want er is een dag dat de hoeders zullen roepen in het bergland van Efraïm: staat op, klimmen wij op naar Sion, naar de Ene, onze God! •
| |
7 | Want zo heeft gezegd de Ene: jubelt over Jakob van vreugde, juicht om het hoofd van de volkeren!- laat horen, lofzingt en zegt: de Ene heeft zijn gemeente gered, Israëls rest!;
| |
8 | zie, ik laat hen komen uit het land in het noorden, herzamelen zal ik hen vanuit de heupen der aarde; onder hen een blinde en een lamme, een zwangere en een barende tezamen,- als een grote vergadering zullen ze terugkeren, zij;
| |
9 | met geween zullen zij komen maar met vertroostingen zal ik hen leiden; ik doe hen gaan naar beken vol water, langs een rechte weg waarop ze niet hoeven struikelen,- ja, ik zal Israël weer worden tot vader, Efraïm is dan mijn eerstgeborene! ••
| |
10 | Hoort het woord van de Ene, volkeren, en meldt het op de kuststreken ver weg!- zegt: hij die Israël uitzaaide zal hem verzamelen, bewaken zal hij hem als een herder zijn kudde;
| |
11 | want de Ene heeft Jakob vrijgekocht,- hem verlost uit de hand van iemand sterker dan hij;
| |
12 | jubelend zullen ze aankomen op de hoogste plek van Sion, en toestromen naar het beste van de Ene: naar koren, most en olie, naar de jongen van wolvee en rundvee; worden zal hun keel als een rijk-bevloeide hof, en ze zullen niet doorgaan ooit nog te versmachten;
| |
13 | dán zal een jonkvrouw vreugde beleven aan een reidans,- jonge mannen en grijsaards tezamen; veranderen zal ik hun rouw in vrolijkheid en hen troosten, na hun droefheid zal ik hen verheugen;
| |
14 | ik zal de keel van de priesters bevloeien met vet,- mijn gemeente: met het beste van mij zullen zij worden verzadigd, is de tijding van de Ene! ••
| |
15 | Zó heeft gezegd de Ene: een stem is te horen in Rama, een weeklacht, een wenen vol bitterheden: van Rachel die weent over haar kinderen,- en weigert zich te laten troosten over haar kinderen omdat geen er meer is. ••
| |
16 | Zo heeft gezegd de Ene: weerhoud je stem van geween en je ogen van tranen want er wacht loon voor je werk, is de tijding van de Ene: ze zullen terugkeren uit vijandelijk land
| |
17 | en er is hoop voor wat na jou komt, is de tijding van de Ene: zonen-en-dochters keren terug naar hun gebied! ••
| |
18 | Horende hoorde ik hoe Efraïm hoofdschuddend klaagde: ‘gij hebt mij gekastijd, gekastijd ben ik als een kalf dat nog niet geleerd heeft; bekeer mij, dan kan ik omkeren, want gij, Ene, zijt mijn God!-
| |
19 | want na mijn kerkering kreeg ik berouw, nadat ik mijzelf heb leren kennen kletste ik mij op de heup; ik ben mij gaan schamen, ja voel mij schandalig, nu ik de smaad van mijn jeugd moet dragen!’
| |
20 | Is Efraïm mij een zoon zo kostbaar of zozeer het kind van mijn geluk, dat telkens wanneer ik tegen hem heb gesproken ik hem blijf gedenken en nogmaals gedenk?- daarom zijn mijn ingewanden in beroering over hem, ontfermen, ik moet mij over hem ontfermen!, is de tijding van de Ene. ••
| |
21 | Stel, jij voor jou, merkstenen op, zet, jij voor jou, mijlpalen uit, zet je hart op de heirbaan, de weg die je gaan zult; keer om, jonkvrouwe Israël, keer terug naar je steden hier!-
| |
22 | tot wanneer dwaal je doelloos rond, afkerige dochter?, want de Ene schept iets nieuws in het land: een vrouw omvangt een vent! ••
| |
23 | Zo heeft gezegd de Ene, de Omschaarde, Israëls God: nogmaals zullen ze in het land van Juda en zijn steden als ik in hun kerkering een keer breng dit woord zeggen: zegene jou de Ene, oase van gerechtigheid, berg van heiliging!-
| |
24 | zetelen zullen daar Juda en al zijn steden tezamen,- akkerbouwers en wie telkens met de kudde opbreken;
| |
25 | ja, een vermoeide ziel zal ik laven,- en elke bedroefde ziel vervul ik!
| |
26 | Hierop ontwaakte ik en zag in: mijn slaap was mij aangenaam geweest! ••
| |
27 | Zie, er zijn dagen op komst, is de tijding van de Ene,- dat ik het huis Israël en het huis Juda zal bezaaien met mensenzaad en dierenzaad;
| |
28 | geschieden zal het, zoals ik over hen wakker werd om hen uit te rukken, in te scheuren en te verwoesten, verloren te laten gaan en nog meer kwaad te doen,- zo zal ik over hen wakker worden om hen op te bouwen en weer te planten,- is de tijding van de Ene;
| |
29 | in die dagen zullen ze niet meer zeggen: de vaders aten onrijp spul,- dus worden de tanden van de zonen stomp!;
| |
30 | nee, ieder zal om zijn eigen onrecht sterven; elk mens die het onrijp spul opeet, diens tanden worden stomp! ••
| |