Instellingen

1


Te dien tijde, is de tijding van de Ene,

word ik weer tot God
voor al Israëls families,-
en worden zij mij weer tot gemeente!
••

2


Zo heeft gezegd de Ene:

genade gevonden in de woestijn
heeft een gemeente
   van aan het zwaard ontkomenen,-

die daarheen ging om rust te vinden:
   Israël;

3


van ver weg

heeft de Ene zich aan hem laten zien:
met eeuwige liefde heb ik je liefgehad,
en daarom
   heb ik mijn vriendschap met jou gerekt;

4


nogmaals bouw ik je op
   en word je gebouwd,

jonkvrouwe Israël,-
nogmaals mag je getooid met je tamboerijnen
uittrekken in een reidans
   van lachende mensen;

5


nogmaals zul je wijngaarden planten

op de bergen van Samaria,-
de planters zullen planten en ook inwijden;

6


want er is een dag

dat de hoeders zullen roepen
   in het bergland van Efraïm:

staat op, klimmen wij op naar Sion,
naar de Ene, onze God!

7


Want zo heeft gezegd de Ene:

jubelt over Jakob van vreugde,
juicht om het hoofd van de volkeren!-
laat horen, lofzingt en zegt:
de Ene heeft zijn gemeente gered,
Israëls rest!;

8


zie, ik laat hen komen
   uit het land in het noorden,

herzamelen zal ik hen vanuit
   de heupen der aarde;

onder hen een blinde en een lamme,
een zwangere en een barende tezamen,-
als een grote vergadering
   zullen ze terugkeren,
   zij;

9


met geween zullen zij komen

maar met vertroostingen zal ik hen leiden;
ik doe hen gaan naar beken vol water,
langs een rechte weg
waarop ze niet hoeven struikelen,-
ja, ik zal Israël weer worden tot vader,
Efraïm is dan mijn eerstgeborene!
••

10


Hoort het woord van de Ene, volkeren,

en meldt het op de kuststreken ver weg!-
zegt:
hij die Israël uitzaaide zal hem verzamelen,
bewaken zal hij hem
   als een herder zijn kudde;

11


want de Ene heeft Jakob vrijgekocht,-

hem verlost
uit de hand van iemand sterker dan hij;

12


jubelend zullen ze aankomen
   op de hoogste plek van Sion,

en toestromen
naar het beste van de Ene:
naar koren, most en olie,
naar de jongen van wolvee en rundvee;
worden zal hun keel
   als een rijk-bevloeide hof,

en ze zullen niet doorgaan
   ooit nog te versmachten;

13


dán zal een jonkvrouw vreugde beleven
   aan een reidans,-

jonge mannen en grijsaards tezamen;
veranderen zal ik hun rouw in vrolijkheid
   en hen troosten,

na hun droefheid zal ik hen verheugen;

14


ik zal de keel van de priesters bevloeien
   met vet,-

mijn gemeente: met het beste van mij
   zullen zij worden verzadigd,
   is de tijding van de Ene!

••

15


Zó heeft gezegd de Ene:

een stem is te horen in Rama,
   een weeklacht,
   een wenen vol bitterheden:

van Rachel die weent over haar kinderen,-
en weigert zich te laten troosten
over haar kinderen
   omdat geen er meer is.

••

16


Zo heeft gezegd de Ene:

weerhoud je stem van geween
en je ogen van tranen
want er wacht loon voor je werk,
   is de tijding van de Ene:

ze zullen terugkeren uit vijandelijk land

17


en er is hoop voor wat na jou komt,
   is de tijding van de Ene:

zonen-en-dochters
   keren terug naar hun gebied!

••

18


Horende hoorde ik

hoe Efraïm hoofdschuddend klaagde:
‘gij hebt mij gekastijd, gekastijd ben ik
als een kalf dat nog niet geleerd heeft;
bekeer mij, dan kan ik omkeren,
want gij, Ene, zijt mijn God!-

19


want na mijn kerkering kreeg ik berouw,

nadat ik mijzelf heb leren kennen
kletste ik mij op de heup;
ik ben mij gaan schamen,
   ja voel mij schandalig,

nu ik de smaad van mijn jeugd
   moet dragen!’

20


Is Efraïm mij een zoon zo kostbaar

of zozeer het kind van mijn geluk,
dat telkens
   wanneer ik tegen hem heb gesproken

ik hem blijf gedenken en nogmaals gedenk?-
daarom zijn mijn ingewanden in beroering
   over hem,

ontfermen, ik moet mij over hem ontfermen!,
   is de tijding van de Ene.

••

21


Stel, jij voor jou, merkstenen op,

zet, jij voor jou, mijlpalen uit,
zet je hart
op de heirbaan, de weg die je gaan zult;
keer om, jonkvrouwe Israël,
keer terug naar je steden hier!-

22


tot wanneer dwaal je doelloos rond,

afkerige dochter?,
want de Ene schept iets nieuws in het land:
een vrouw omvangt een vent!
••

23


Zo heeft gezegd

de Ene, de Omschaarde, Israëls God:
nogmaals zullen ze
in het land van Juda en zijn steden
als ik in hun kerkering een keer breng
dit woord zeggen:
zegene jou de Ene, oase van gerechtigheid,
   berg van heiliging!-

24


zetelen zullen daar Juda en al zijn steden
   tezamen,-

akkerbouwers
en wie telkens met de kudde opbreken;

25


ja, een vermoeide ziel zal ik laven,-

en elke bedroefde ziel vervul ik!

26


Hierop ontwaakte ik en zag in:

mijn slaap was mij aangenaam geweest!
••

27


Zie, er zijn dagen op komst,
   is de tijding van de Ene,-

dat ik het huis Israël en het huis Juda
zal bezaaien
met mensenzaad en dierenzaad;

28


geschieden zal het,

zoals ik over hen wakker werd
om hen uit te rukken,
   in te scheuren en te verwoesten,
   verloren te laten gaan
   en nog meer kwaad te doen,-

zo zal ik over hen wakker worden
   om hen op te bouwen en weer te planten,-
   is de tijding van de Ene;

29


in die dagen

zullen ze niet meer zeggen:
de vaders aten onrijp spul,-
dus worden de tanden van de zonen stomp!;

30


nee, ieder zal om zijn eigen onrecht
   sterven;

elk mens die het onrijp spul opeet,
   diens tanden worden stomp!

••