1 | Zou iemand in de woestijn mij geven een nachthut voor reizigers, ik zou mijn gemeente verlaten en van hen weggaan; want het zijn allemaal vreemdgangers, een vergadering van verraders.
| |
2 | Ze spannen hun tong als hun boog tot leugen, en niet tot waarheid zijn zij helden geworden in het land; want uit kwaad zijn zij weggetrokken naar erger kwaad en mij kennen ze niet, is de tijding van de Ene. ••
| |
3 | Man en metgezel: weest waakzaam jegens elkaar en acht u bij welke broeder ook maar niet veilig,- want elke broeder zal je als een Jakob beentje lichten en elke metgezel zal stokend rondgaan.
| |
4 | Als man en metgezel houden ze elkaar voor de gek, en waarheid spreken ze nooit; ze hebben hun tong geleerd enkel leugen te spreken, hebben zich uitgeput in draaierij,
| |
5 | je zit daar midden in bedrog; in hun bedrog hebben ze geweigerd mij te kennen, is de tijding van de Ene. ••
| |
6 | Daarom, zó heeft gezegd de Ene, de Omschaarde: zie, ik ga hen louteren en keuren,- want wat moet ik anders doen, gezien de dochter van mijn gemeente?
| |
7 | Hun tong is een moordende pijl in het spreken van bedrog; met zijn mond spreekt men met zijn metgezel van vrede, maar in zijn binnenste legt men zijn hinderlaag.
| |
8 | Zal ik over dit alles geen bezoeking bij hen doen?, is de tijding van de Ene,- of zal op een volk zoals dit mijn ziel zich niet wreken? ••
| |
9 | Over de bergen hef ik geween en weeklacht aan, over de oases in de woestijn een klaagzang, want ze liggen zo verlaten dat niemand er doorheen trekt, nooit meer horen ze het geluid van levende have,- van het gevogelte des hemels tot en met het vee zijn ze gevlogen, gegaan.
| |
10 | Prijsgeven zal ik Jeruzalem, dat wordt tot steenhopen, een woonstee van draken; de steden van Juda geef ik prijs als woestenij zonder ingezetene. ••
| |
11 | Wie is de wijze man die dit begrijpen zal en tot wie de mond van de Ene zal spreken zodat hij het kan melden?- waarom is het land verloren gegaan en zo verlaten als de woestijn waar niemand doorheen trekt? ••
| |
12 | De Ene zegt: omdat ze mijn onderricht verlaten hebben die ik heb gegeven aan hun aanschijn,- niet naar mijn stem hebben willen horen en daarmee niet zijn voortgegaan,
| |
13 | maar voortgaan de zelfverzekerdheid van hun hart achterna,- de baäls achterna, zoals hun vaderen hun hebben geleerd!- ••
| |
14 | daarom: zó heeft gezegd de Ene, de Omschaarde, Israëls God: zie, ik ga hun, deze gemeente, alsem te eten geven,- en giftig water laten drinken;
| |
15 | verstrooien zal ik hen onder de volkeren die zij en hun vaderen nooit hebben gekend; ik zal hun het zwaard achternazenden totdat ik hen heb afgemaakt! •
| |
16 | Zo heeft gezegd de Ene, de Omschaarde: bezint u, roept tot de klaagvrouwen dat ze moeten komen,- zendt tot de wijsten van hen bericht dat ze moeten komen!-
| |
17 | en zich moeten haasten en over ons een weeklacht aanheffen,- zodat tranen uit onze ogen neerstromen en onze wimpers wegvloeien van water!-
| |
18 | omdat het geluid van een weeklacht uit Sion is te horen: ‘hoe zijn wij vernield!- diep beschaamd zijn wij dat we het land moeten verlaten, dat ze ons wegzenden uit onze woningen!’ ••
| |
19 | Want hoort, vrouwen, het woord van de Ene, verneme uw oor het woord uit zijn mond; leert uw dochters een weeklacht, iedere vrouw haar gezellin een klaagzang!-
| |
20 | want de dood klom onze vensters in, is gekomen in onze paleizen,- om een klein kind weg te maaien van de straat, jongemannen van de pleinen.
| |
21 | Spreek, zo is de tijding van de Ene, en vallen zal het lijk des mensen als mest op het aanschijn van het veld,- en als een halm achter de maaier die door niemand wordt opgezameld! ••
| |
22 | Zo heeft gezegd de Ene: een wijze beroeme zich niet op zijn wijsheid, de held beroeme zich niet op zijn heldhaftigheid,- en een rijke beroeme zich niet op zijn rijkdom.
| |
23 | Nee, laat hierop wie roemt zich beroemen: in te zien en van mij te erkennen dat ik, de Ene, het ben die vriendschap bewijst en recht en gerechtigheid op aarde bewerkt; want daarin heb ik welbehagen, is de tijding van de Ene. ••
| |
24 | Zie, er zijn dagen op komst, is de tijding van de Ene,- dat ik bezoeking zal doen over elke besnedene met toch een voorhuid,
| |
25 | over Egypte én over Juda, over Edom, over de zonen van Amon en over Moab en over alle kaalgeknipte koppen die zetelen in de woestijn; want alle volkeren houden hun voorhuid, maar allen van het huis Israël zijn voorhuidigen van hart! ••
| |