Instellingen

1


Zou iemand in de woestijn mij geven

een nachthut voor reizigers,
ik zou mijn gemeente verlaten
en van hen weggaan;
want het zijn allemaal vreemdgangers,
een vergadering van verraders.

2


Ze spannen hun tong als hun boog
   tot leugen,

en niet tot waarheid
   zijn zij helden geworden in het land;

want uit kwaad zijn zij weggetrokken
   naar erger kwaad

en mij kennen ze niet,
   is de tijding van de Ene.

••

3


Man en metgezel:
   weest waakzaam jegens elkaar

en acht u bij welke broeder ook maar
   niet veilig,-

want elke broeder zal je als een Jakob
   beentje lichten

en elke metgezel zal stokend rondgaan.

4


Als man en metgezel
   houden ze elkaar voor de gek,

en waarheid spreken ze nooit;
ze hebben hun tong geleerd
   enkel leugen te spreken,
   hebben zich uitgeput in draaierij,

5


je zit daar midden in bedrog;

in hun bedrog hebben ze geweigerd
   mij te kennen, is de tijding van de Ene.

••

6


Daarom,

zó heeft gezegd de Ene, de Omschaarde:
zie, ik ga hen louteren en keuren,-
want wat moet ik anders doen,
gezien de dochter van mijn gemeente?

7


Hun tong is een moordende pijl
   in het spreken van bedrog;

met zijn mond
spreekt men met zijn metgezel van vrede,
maar in zijn binnenste
   legt men zijn hinderlaag.

8


Zal ik over dit alles
   geen bezoeking bij hen doen?,
   is de tijding van de Ene,-

of zal op een volk zoals dit
mijn ziel zich niet wreken?
••

9


Over de bergen hef ik
   geween en weeklacht aan,

over de oases in de woestijn een klaagzang,
want ze liggen zo verlaten
dat niemand er doorheen trekt,
nooit meer horen ze het geluid
   van levende have,-

van het gevogelte des hemels
   tot en met het vee

zijn ze gevlogen, gegaan.

10


Prijsgeven zal ik Jeruzalem,
   dat wordt tot steenhopen,
   een woonstee van draken;

de steden van Juda geef ik prijs als woestenij
   zonder ingezetene.

••

11


Wie is de wijze man die dit begrijpen zal

en tot wie de mond van de Ene zal spreken
   zodat hij het kan melden?-

waarom is het land verloren gegaan
en zo verlaten als de woestijn
   waar niemand doorheen trekt?

••

12


De Ene zegt:

omdat ze mijn onderricht verlaten hebben
die ik heb gegeven aan hun aanschijn,-
niet naar mijn stem hebben willen horen
en daarmee niet zijn voortgegaan,

13


maar voortgaan

de zelfverzekerdheid van hun hart achterna,-
de baäls achterna,
zoals hun vaderen hun hebben geleerd!-
••

14


daarom:

zó heeft gezegd
de Ene, de Omschaarde, Israëls God:
zie, ik ga hun, deze gemeente,
   alsem te eten geven,-

en giftig water laten drinken;

15


verstrooien zal ik hen onder de volkeren

die zij en hun vaderen nooit hebben gekend;
ik zal hun het zwaard achternazenden
totdat ik hen heb afgemaakt!

16


Zo heeft gezegd de Ene, de Omschaarde:

bezint u, roept tot de klaagvrouwen
   dat ze moeten komen,-

zendt tot de wijsten van hen bericht
   dat ze moeten komen!-

17


en zich moeten haasten

en over ons een weeklacht aanheffen,-
zodat tranen uit onze ogen neerstromen
en onze wimpers wegvloeien van water!-

18


omdat het geluid van een weeklacht
   uit Sion is te horen:

‘hoe zijn wij vernield!-
diep beschaamd zijn wij
dat we het land moeten verlaten,
dat ze ons wegzenden uit onze woningen!’
••

19


Want hoort, vrouwen,
   het woord van de Ene,

verneme uw oor het woord uit zijn mond;
leert uw dochters een weeklacht,
iedere vrouw haar gezellin een klaagzang!-

20


want de dood klom onze vensters in,

is gekomen in onze paleizen,-
om een klein kind
   weg te maaien van de straat,

jongemannen van de pleinen.

21


Spreek,

zo is de tijding van de Ene,
en vallen zal het lijk des mensen
als mest op het aanschijn van het veld,-
en als een halm achter de maaier
   die door niemand wordt opgezameld!

••

22


Zo heeft gezegd de Ene:

een wijze beroeme zich niet op zijn wijsheid,
de held beroeme zich niet
   op zijn heldhaftigheid,-

en een rijke
   beroeme zich niet op zijn rijkdom.

23


Nee, laat hierop

wie roemt zich beroemen:
in te zien en van mij te erkennen
dat ik, de Ene, het ben
die vriendschap bewijst en recht
   en gerechtigheid

op aarde bewerkt;
want daarin heb ik welbehagen,
   is de tijding van de Ene.

••

24


Zie, er zijn dagen op komst,
   is de tijding van de Ene,-

dat ik bezoeking zal doen
over elke besnedene met toch een voorhuid,

25


over Egypte én over Juda,

over Edom,
over de zonen van Amon en over Moab
en over alle kaalgeknipte koppen
die zetelen in de woestijn;
want alle volkeren houden hun voorhuid,
maar allen van het huis Israël
   zijn voorhuidigen van hart!

••