Instellingen

1


Met dat Efraïm maar sprak

sidderde men,
en werd hij in Israël verheven;
maar toen hij zich schuldig maakte
   aan de baäl,
   stierf hij.

2


En nu gaan ze dóór met zondigen

en maken ze zich een gietbeeld
   uit hun eigen zilver, naar eigen verstand,

afgodsbeelden,
maaksel van smeden dat alles;
aan hen zeggen zij
mensenoffers toe,
en kussen stierkalveren.

3


Daarom

zullen zij worden als de ochtendwolk,
als de dauw die al vroeg heengaat,-
als kaf dat wegstormt van een dorsvloer,
als rook uit een venstergat.

4


Maar ik, de Ene, ben je God
   al sinds het land Egypte;

een god buiten mij zul je niet kennen,
een redder is er niet, zonder mij.

5


Ík heb jou willen kennen in de woestijn,-

in een land van laaiende droogte.

6


Maar zodra zij te weiden hadden

werden zij verzadigd;
toen zij verzadigd waren
   verhief zich hun hart;

daarom zijn zij mij vergeten,

7


en word ik voor hen als een jakhals,-

loer ik als een panter over een weg;

8


ik zal hen treffen
   als een beer van jongen beroofd,

ik verscheur wat hun hart omsluit;
ik zal hen daar als een leeuwenmoeder
   opvreten,

het wild des velds zal hen klieven!

9


Verderf over jou, Israël,
   want in mij had je hulp;

10


waar is jouw koning wel?-

laat hij in al je steden je redden!-
en je rechters
tot wie je gezegd hebt:
geef mij een koning, en vorsten!-

11


ik gaf jou een koning in mijn toorn,

en neem die in mijn verbolgenheid weg!
••

12


Gebundeld is Efraïms ongerechtigheid,

opgeborgen is zijn zonde;

13


als de barensweeën voor hem komen,-

blijkt hij een kind dat niet wijs is,
want hij staat niet tijdig
   daar waar kinderen doorbreken.

14


Uit de hand van de hel koop ik hen vrij,

uit de dood zal ik hen verlossen,
dood, waar zijn je pestilenties?,
hel, waar is je verderf?-
berouw blijft dan verborgen
   voor mijn ogen!

15


Al zal hij

tussen broeders vruchtdragen,-
komt er een oostenwind, adem van de Ene
   die opklimt vanuit de woestijn,

dan verdroogt zijn springader
en verzandt zijn waterwel;
hij zal hem beroven
van een schat
   aan allerlei begeerlijk gerei!