1 | Hoort dit woord, de klaagzang die ik over u aanhef, / huis van Israël:
| |
2 | gevallen is zij, zij zal niet meer opstaan, de jonkvrouwe Israël,- neergestoten op haar –rode– grond, geen die haar doet opstaan!
| |
3 | Want zó heeft gezegd mijn Heer, de Ene: de stad die met een duizendtal uittrekt zal er honderd overhouden en die uittrekt met een honderdtal zal er tien overhouden voor het huis Israël! ••
| |
4 | Want zó heeft de Ene gezegd tot het huis Israël: zoekt míj en leeft!-
| |
5 | zoekt het niet in Bet El, komt niet in de Gilgal aan en steekt niet over naar Beëer Sjeva,- want de Gilgal,- ‘ballingbal’, zal als balling in ballingschap gaan, en Bet El,- huis van God, wordt tot godsbedrog;
| |
6 | zoekt de Ene en leeft!- anders zal hij als een vuur het huis van Jozef binnendringen en het verteren, en niemand die het dooft voor Bet El,- het huis van God,
| |
7 | voor hen die recht veranderen in alsem,- en gerechtigheid ter aarde smijten!
| |
8 | De maker van Zevengesternte en Orion, hij die een doodsschaduw verandert in de ochtend en een dag verduistert tot nacht,- die de wateren van de zee oproept en ze uitgiet over het aanschijn der aarde, / Ene is zijn naam,- ••
| |
9 | hij die geweld laat flitsen / over een sterke,- geweld over een bolwerk laat komen!
| |
10 | In de poort haten ze wie aanklaagt,- wie spreekt in gaafheid vinden ze een gruwel.
| |
11 | Daarom, omdat ge trapt op een geringe en koren met draaglasten tegelijk / van hem afneemt, kunt ge wel huizen van breuksteen bouwen maar zult ge daarin niet zetelen; begeerlijke wijngaarden kunt ge planten maar hun wijn zult ge niet drinken.
| |
12 | Want ik wéét hoe talrijk uw misdaden zijn en hoe onuitroeibaar uw zonden!- een rechtvaardige benauwen ze, toedekgeld nemen ze aan en armen zullen ze in de poort opzijdrukken.
| |
13 | Daarom zal wie verstandig is in die tijd / zwijgen,- want een kwade tijd is dat.
| |
14 | Zoekt het goede en niet het kwade, opdat ge zult leven,- en moge zózeer de Ene, de God der strijdscharen, met u zijn als gij hebt gezegd!
| |
15 | Haat het kwade en hebt lief het goede, brengt in de poort recht in; misschien zal dan de Ene, de God der strijdscharen, Jozefs rest genadig zijn! ••
| |
16 | Daarom heeft de Ene, de God der strijdscharen, / mijn Heer, zó gezegd: op alle pleinen een rouwklacht en in alle straten zullen ze / ‘ach!’ en ‘wee!’ zeggen; ze zullen de akkerman oproepen tot rouw, en tot rouwklacht hen die / van kermen weten;
| |
17 | in alle wijngaarden een rouwklacht,- wanneer ik midden door jou oversteek, heeft gezegd de Ene! ••
| |
18 | Wee wie verlangen / naar de dag van de Ene!- wat wilt u toch van de dag van de Ene?- hij is duisternis en geen licht;
| |
19 | zoals iemand die vlucht / voor het aanschijn van de leeuw wordt gepakt door de beer,- of thuis zal komen en met zijn hand tegen de wand leunt, en wordt gebeten door de slang!
| |
20 | Of niet?- duisternis is de dag van de Ene en geen licht; een donker zonder een glimpje licht!
| |
21 | Haten en verwerpen zal ik uw feesten,- uw hoogtijdagen wil ik niet meer ruiken;
| |
22 | ja, als ge tot mij opgangsgaven laat opstijgen, en uw broodgiften,- ik heb er geen behagen in; de vredesgift, uw mestbeesten, kijk ik niet aan;
| |
23 | doe van mij weg het getier van je liederen,- de muziek van je harpen wil ik niet horen!
| |
24 | Moge recht als water golven,- gerechtigheid als een onverstoorbare beek!
| |
25 | Ge zijt met offeranden en broodgift tot mij getreden, in de woestijn, veertig jaar lang, / huis van Israël!-
| |
26 | en hebt tevens Sikoet als uw koning meegedragen en Kioen als uw beelden,- uw sterrengoden die gij u hebt gemaakt!
| |
27 | Wegvoeren zal ik u in ballingschap / tot voorbij Damascus,- heeft gezegd de Ene, wiens naam is der strijdscharen God! •
| |