Instellingen

1


Hoort

dit woord,
de klaagzang die ik over u aanhef, / huis van Israël:

2


gevallen is zij, zij zal niet meer opstaan,

de jonkvrouwe Israël,-
neergestoten op haar –rode– grond,
   geen die haar doet opstaan!

3


Want zó heeft gezegd mijn Heer, de Ene:

de stad die met een duizendtal uittrekt
   zal er honderd overhouden

en die uittrekt met een honderdtal
   zal er tien overhouden
   voor het huis Israël!

••

4


Want zó heeft de Ene gezegd
   tot het huis Israël:

zoekt míj en leeft!-

5


zoekt het niet in Bet El,

komt niet in de Gilgal aan
en steekt niet over naar Beëer Sjeva,-
want de Gilgal,- ‘ballingbal’,
   zal als balling in ballingschap gaan,

en Bet El,- huis van God,
   wordt tot godsbedrog;

6


zoekt de Ene en leeft!-

anders zal hij als een vuur
   het huis van Jozef binnendringen

en het verteren, en niemand die het dooft
   voor Bet El,- het huis van God,

7


voor hen die recht veranderen in alsem,-

en gerechtigheid ter aarde smijten!

8


De maker van Zevengesternte en Orion,

hij die een doodsschaduw
   verandert in de ochtend

en een dag verduistert tot nacht,-
die de wateren van de zee oproept
en ze uitgiet over het aanschijn der aarde, / Ene is zijn naam,-
••

9


hij die geweld laat flitsen / over een sterke,-

geweld over een bolwerk laat komen!

10


In de poort haten ze wie aanklaagt,-

wie spreekt in gaafheid vinden ze een gruwel.

11


Daarom, omdat ge trapt

op een geringe
en koren met draaglasten tegelijk / van hem afneemt,
kunt ge wel huizen van breuksteen bouwen
   maar zult ge daarin niet zetelen;

begeerlijke wijngaarden kunt ge planten
maar hun wijn zult ge niet drinken.

12


Want ik wéét hoe talrijk uw misdaden zijn

en hoe onuitroeibaar uw zonden!-
een rechtvaardige benauwen ze,
   toedekgeld nemen ze aan

en armen zullen ze in de poort opzijdrukken.

13


Daarom

zal wie verstandig is in die tijd / zwijgen,-
want een kwade tijd is dat.

14


Zoekt het goede en niet het kwade,
   opdat ge zult leven,-

en moge zózeer
de Ene, de God der strijdscharen, met u zijn
   als gij hebt gezegd!

15


Haat het kwade en hebt lief het goede,

brengt in de poort recht in;
misschien
zal dan de Ene, de God der strijdscharen,
Jozefs rest genadig zijn!
••

16


Daarom heeft de Ene,
   de God der strijdscharen, / mijn Heer, zó gezegd:

op alle pleinen een rouwklacht
en in alle straten zullen ze / ‘ach!’ en ‘wee!’ zeggen;
ze zullen de akkerman oproepen tot rouw,
en tot rouwklacht hen die / van kermen weten;

17


in alle wijngaarden een rouwklacht,-

wanneer ik midden door jou oversteek,
   heeft gezegd de Ene!

••

18


Wee wie verlangen / naar de dag van de Ene!-

wat wilt u toch van de dag van de Ene?-
   hij is duisternis en geen licht;

19


zoals iemand die vlucht / voor het aanschijn van de leeuw

wordt gepakt door de beer,-
of thuis zal komen
en met zijn hand tegen de wand leunt,
en wordt gebeten door de slang!

20


Of niet?- duisternis is de dag van de Ene
   en geen licht;

een donker zonder een glimpje licht!

21


Haten en verwerpen zal ik uw feesten,-

uw hoogtijdagen wil ik niet meer ruiken;

22


ja, als ge tot mij opgangsgaven laat opstijgen,

en uw broodgiften,-
   ik heb er geen behagen in;

de vredesgift, uw mestbeesten,
   kijk ik niet aan;

23


doe van mij weg het getier van je liederen,-

de muziek van je harpen wil ik niet horen!

24


Moge recht als water golven,-

gerechtigheid als een onverstoorbare beek!

25


Ge zijt met offeranden en broodgift
   tot mij getreden,

in de woestijn, veertig jaar lang, / huis van Israël!-

26


en hebt tevens

Sikoet als uw koning meegedragen
en Kioen als uw beelden,-
uw sterrengoden die gij u hebt gemaakt!

27


Wegvoeren zal ik u in ballingschap / tot voorbij Damascus,-

heeft gezegd de Ene,
   wiens naam is der strijdscharen God!