Hij zegt tot zijn gemeenschap: ziehier, de gemeenschap van de zonen Israëls is overvloediger en sterker dan wij!-
10
welaan, laten we wijs handelen met hem, anders groeit hij nog meer; en wanneer het zal zijn dat er een oorlog uitbreekt, zal ook hij zich voegen bij onze haters, oorlog met ons voeren en opklimmen uit het land!
11
Ze stellen over hem aan: vorsten van dwangarbeid, met het doel hem te onderdrukken met hun lasten; zo bouwt hij opslagsteden, voor Farao: Pitom en Raämsees, ‘de poort was gaaf, maar kwáád de dwangarbeid!’
12
Maar hoe meer ze hem onderdrukken, des te overvloediger wordt hij en breekt hij uit, zodat zij weerzin krijgen tegen het aanschijn van de zonen Israëls.
13
De Egyptenaren laten de zonen Israëls met bruutheid sloven.
14
Ze maken hun het leven bitter met harde slavendienst, met leem en tichelstenen, met allerlei slavendienst op het veld,- al hun slavenwerk waarmee ze bij hen onder bruutheid hebben moeten sloven.