Dan zegt de Ene tot Mozes: nog één plaag doe ik komen over Farao en Egypte, daarna zal hij u van hier heenzenden; en áls hij heenzendt zal hij het volledig doen: gejaagd zal hij u van hier wegjagen!-
spreek toch voor de oren van de gemeente uit dat ze vragen -een man van zijn naaste en een vrouw van haar naaste- voorwerpen van zilver en voorwerpen van goud!
3
De Ene geeft de gemeente genade in de ogen van Egypte; ook is de man Mozes nu zeer groot in het land van Egypte, in de ogen van Farao’s dienaren en in de ogen van de gemeenschap. ••
4
Dan zegt Mozes: zo heeft gezegd de Ene: halverwege de nacht ben ik het die uittocht houdt door Egypte:
5
sterven zal elke eersteling in het land van Egypte,- van de eersteling van Farao die zetelt op zijn troon, tot de eersteling van de slavin achter de handmolen, en elke eersteling van het vee;
6
wezen zal er een groot geschreeuw in heel het land van Egypte,- zoals er nooit is geweest en zoals ook nooit meer wezen zal;
7
en bij allen van de zonen Israëls zal geen hond zijn tong roeren tegen mens of dier,- opdat ge zult weten dat de Ene scheiding maakt tussen Egypte en Israël;
8
afdalen zullen al uw dienaars hier tot mij en voor mij buigen en zeggen: trek weg!, u en heel die gemeente in uw voetspoor!, en dáárna zal ik wegtrekken! Dan vertrekt hij, bij Farao vandaan, in laaiende woede. ••
9
Maar de Ene zegt tot Mozes: Farao zal niet naar u horen,- om mijn wonderen op het land van Egypte te vermeerderen!
10
Mozes en Aäron hebben al deze wonderen gedaan voor Farao’s aanschijn; maar dan versterkt de Ene Farao’s hart, en hij heeft de zonen Israëls niet heengezonden uit zijn land. •