Instellingen

1


Dan richt de Ene het woord tot Mozes

en zegt:

2


heilig voor mij elke eersteling,
   splijter van elke moederschoot
   bij de zonen Israëls,

bij de mens en bij het dier;
voor míj is die!

3


Dan zegt Mozes tot de gemeente:

gedenk
déze dag waarop ge
   zijt weggetrokken uit Egypte,
   uit het slavenhuis,

want met sterkte van hand
heeft de Ene u van hier uitgeleid;
dus wordt er geen gist gegeten;

4


heden houdt ú uittocht,

in de maand van de aar!-

5


en het zal geschieden

als de Ene je heeft doen kómen
in het land van de Kanaäniet, de Chitiet,
   de Amoriet, de Chiviet en de Jeboesiet,

waarvan hij aan je vaderen heeft gezworen
   het jou te geven,

een land vloeiend van melk en honing,-
dienstdoen zul je in deze maand
   met dit dienstwerk:

6


zeven dagen eet je matses;

en op de zevende dag:
feest voor de Ene!-

7


matses eet men

die zeven dagen;
laat er bij jou geen gist worden gezien,
en laat er bij jou niets gezuurds
   worden gezien in heel je gebied;

8


melden zul je aan je zoon

op die dag, en zeggen:
het is omwille hiervan:
de Ene heeft het voor mij klaargemaakt
bij mijn uittocht uit Egypte!-

9


wezen zal het voor jou
   tot een teken op je hand
   en tot een aandenken tussen je ogen

opdat
het onderricht van de Ene zal wezen
   in je mond;

want met sterke hand
heeft de Ene je uitgeleid uit Egypte;

10


bewaren zul je deze inzettingen
   voor haar overeengekomen tijd,

dag in dag uit;
••

11


en zal het zo wezen

dat de Ene je doet kómen
   in het land van de Kanaäniet,

zoals hij heeft gezworen
   aan jou en aan je vaderen,

en heeft hij het je gegeven,

12


doen oversteken zul je
   al wie de moederschoot splijt naar de Ene;

van elke splijterworp van het vee
die er voor u zal wezen:
   de mannetjes naar de Ene;

13


en elke moederschootsplijter van een ezel
   zul je inlossen met een lam;

als je hem niet inlost
   zul je hem de nek breken;

en elke eersteling van een mens bij je zonen
   zul je inlossen;

14


en zal het wezen

dat je zoon je morgen een vraag stelt en zegt:
   wat ís dit?-

zeg dan tot hem:
met sterkte van hand
heeft de Ene ons uitgeleid uit Egypte,
   uit het slavenhuis;

15


en het is geweest

dat Farao hardnekkig weigerde
om ons heen te zenden,
en dat de Ene ómbracht
   elke eersteling op het land van Egypte,

van menseneersteling tot diereneersteling;
zodoende offer ik aan de Ene
elke moederschootsplijter van de mannetjes,
en elke eersteling van mijn zonen los ik in;

16


wezen zal dat tot een teken op je hand

en tot een band tussen je ogen;
want met sterkte van hand heeft
de Ene ons uitgeleid uit Egypte!
••

17


En het is zo geweest:

toen Farao
de gemeente heenzond,
heeft God die niet geleid
over de weg door het land van de Filistijnen,
hoewel die het naastbij is;
want, heeft God gezegd,
anders wordt de gemeente verleid tot spijt
   als ze de strijd zien, en keren ze terug
   naar Egypte!

18


God laat de gemeente afbuigen
   over de weg door de woestijn
   naar de Rietzee;

per vijftig
   zijn de zonen Israëls opgeklommen
   uit het land van Egypte.

19


Mozes neemt de beenderen van Jozef
   met zich mee;

want met een bezwering heeft die
   de zonen Israëls doen zweren en gezegd:

in zijn omzien zal God naar u omzien;
laat dan mijn beenderen
   hieruit mét u opklimmen!

20


Ze breken op van Soekot;

ze legeren zich in Etam,
aan de rand van de woestijn,-

21


terwijl de Ene

voor hun aanschijn uit gaat,
   overdag in een wolkzuil
   om hen te geleiden op de weg

en ’s nachts in een zuil van vuur
   om hun bij te lichten,-

om voort te gaan des daags en des nachts.

22


Nooit blijft hij weg,

de wolkzuil overdag
of de vuurzuil ’s nachts,-
voor het aanschijn van de gemeente.