Instellingen

1


Dan richt de Ene het woord tot Mozes

en zegt:

2


richt het woord

tot de zonen Israëls,
dat ze omkeren,
en zich legeren
   voor het aanschijn van de monding
   van de Chirot,

tussen Migdal en de zee;
voor het aanschijn van Baäl Tsefon,
daartegenover moeten jullie je legeren,
   vlak voor de zee;

3


Farao zal van de zonen Israëls zeggen:

verdwaald zijn die op de aarde;
gesloten heeft zich over hen de woestijn!-

4


sterk zal ik het hart van Farao maken

en hij zal ze achternajagen;
maar dan zal ik gloriëren,
   door Farao en door heel zijn legermacht,

en zullen zij van Egypte weten
   dat ik ben de Ene!

Ze dóen zo,

5


en gemeld wordt aan de koning van Egypte

dat de gemeente gevlucht is;
dan verandert het hart van Farao
   en zijn dienaars
   tegenover de gemeente

en zeggen ze:
   wat hebben we eigenlijk gedáán,

dat we Israël heengezonden hebben
   uit onze dienst!

6


Hij spant zijn wagen in;

zijn manschap
   heeft hij met zich mee genomen.

7


Hij neemt

zeshonderd eersteklas wagens,
ja elke wagen van Egypte;
met driekampers op elk daarvan!

8


Sterk maakt de Ene

het hart van Farao, Egyptes koning,
en die jaagt
achter de zonen Israëls aan;
terwijl de zonen Israëls
uittrekken door een hooggeheven hand.

9


Ze jágen, de Egyptenaren, achter hen aan

en halen hen in als ze daar gelegerd zijn
   vlak voor de zee,-

met z’n allen: paarden, wagens, Farao,
zijn ruiters, zijn legermacht;
vlak voor de monding van de Chirot,
voor het aanschijn van Baäl Tsefon.

10


Farao is genaderd;

de zonen Israëls heffen hun ogen op:
   ziedaar Egypte!, opgebroken hen achterna!,

en ze worden zéér bevreesd;
de zonen Israëls schreeuwen het uit
   tot de Ene,

11


en zeggen

tot Mozes:
zijn er soms geen graven genoeg in Egypte,
heb je ons meegenomen
   om te sterven in de woestijn?-

wat heb je ons eigenlijk aangedaan
dat je ons hebt uitgeleid uit Egypte?-

12


was dit niet het woord

dat we tot jou hebben gesproken in Egypte
   toen we zeiden:

blijf van ons af, laat ons Egypte dienen!-
want beter is het ons Egypte te dienen
dan dat we sterven in de woestijn!

13


Maar Mozes zegt tot de gemeente:

vreest niet,
houdt stand,-
ziet uit naar de redding door de Ene,-
die hij heden aan u zal doen;
want
zoals ge de Egyptenaren heden hebt gezien
zult ge er niet aan toevoegen
   ze nógmaals te zien, tot in eeuwigheid!-

14


de Ene zal voor u strijden

en ú hebt te zwijgen!

15


Dan zegt de Ene tot Mozes:

wat schreeuw je tot míj!-
spreek tot de zonen Israëls
   dat ze moeten opbreken!-

16


en jijzelf:

hef je staf omhoog;
strek je hand uit over de zee en klief hem;
dan komen de zonen Israëls
beneden door de zee op het droge!-

17


en ik,

ziedaar, ik versterk het hart van Egypte
zodat ze hen achterna komen;
dan zal ik gloriëren,
   door Farao en heel zijn legermacht,

zijn wagens en zijn ruiters;

18


weten zullen ze, de Egyptenaren,
   dat ik de Ene ben!,

als ik glorieer door Farao,
zijn wagens en zijn ruiters!

19


Dan breekt op:

de engel Gods
die ging voor het aanschijn van Israëls leger,
en gaat áchter hen mee;
ook breekt op:
de staande wolk, van voor hun aanschijn,
en gaat áchter hen staan.

20


Hij komt

tussen het leger van Egypte
en het leger van Israël,-
zo is er de wolk én het duister
en verlicht hij de nacht;
de een is de ander niet genaderd,
   heel de nacht.

21


Dan strekt Mozes zijn hand uit,

over de zee,
en de Ene laat de zee leeglopen
   door een machtige oosterstorm,
   heel de nacht,

en hij maakt de zee tot droog land;
de wateren worden gekloofd.

22


Zo komen de zonen Israëls
   beneden door de zee op het droge;

de wateren zijn voor hen een muur,
rechts van hen en links van hen!

23


De Egyptenaren jagen hen na
   en komen hen achterna,-

elk paard van Farao,
zijn wagens en zijn ruiters,-
tot onder in de zee.

24


Het geschiedt in de ochtendwake:

de Ene richt zich naar Egyptes leger
in een zuil van vuur en wolken,-
en maakt een warboel
van Egyptes legerkamp.

25


Hij laat het wiel van zijn wagens

wijken
en laat hem slechts zwaar vooruitkomen;
dan zegt Egypte:
ik moet vluchten voor Israëls aanschijn,
want de Ene
voert voor hen oorlog met Egypte!

26


De Ene zegt tot Mozes:

strek je hand uit over de zee,-
dan keren de wateren terug over Egypte,
over zijn wagens en over zijn ruiters!

27


Mozes strekt zijn hand uit over de zee:

en de zee keert, tegen de ochtendwending,
   in zijn stroombed terug,

terwijl de Egyptenaren vluchten,
   hem tegemoet;

dan schudt de Ene Egypte af,
   midden in de zee.

28


De watermassa’s keren terug

en overdekken de wagens en de ruiters
van heel Farao’s legermacht,-
allen die hen achternagekomen waren
   in de zee;

er restte niemand van hen, tot niet één.

29


En de zonen Israëls zijn

-onder in de zee-
gegaan over het dróge!
De wateren waren voor hen een muur,
rechts van hen en links van hen!

30


Zo redt de Ene op die dag Israël
   uit de hand van Egypte,

en ziet Israël Egypte
dood op de lip van de zee;