1 | Ze breken op, heel de samenkomst van de zonen Israëls, uit de woestijn van Sien, om telkens opnieuw op te breken op last* Letterlijk: mond. van de Ene; ze legeren zich in Refidiem,- maar daar is géén water te drinken voor de gemeente!
| |
2 | Dan bekvecht de gemeente met Mozes, en zeggen ze: geven jullie ons water, dan kunnen we drinken! Mozes zegt tot hen: wat bekvechten jullie met míj?- wat beproeven jullie de Ene!
| |
3 | Maar de gemeente smácht daar naar water; dus mort de gemeente tegen Mozes,- en zegt: waarom eigenlijk heb je ons laten opklimmen uit Egypte!- om mij, m’n zonen en m’n vee te laten doodgaan van dorst?
| |
4 | Mozes schreeuwt het uit tot de Ene en zegt: wat moet ik doen aan deze gemeente!- nog even en ze hebben me gestenigd!
| |
5 | Dan zegt de Ene tot Mozes: steek over voor het aanschijn van de gemeente en neem enkele oudsten van Israël met je mee; ook je staf, waarmee je de Stroom hebt geslagen, neem die in je hand en gá!-
| |
6 | zie, ik zal voor jouw aanschijn staan, daar op de rots, bij Horeb; slaan zul je op de rots; wateren zullen er uitstromen en drinken zal de gemeente! Zo doet hij, Mozes, voor de ogen van Israëls oudsten.
| |
7 | Hij roept voor het oord als naam uit: Masa en Meriva, beproeving en bekvechterij!, om het bekvechten van de zonen Israëls en om hun beproeving van de Ene, als ze zeggen: is de Ene in ons midden, of niet? •
| |
8 | Dan komt Amalek; en voert met Israël oorlog, bij Refidiem.
| |
9 | Mozes zegt tot Jozua: kies voor ons mannen uit en trek uit!, voer oorlog tegen Amalek!- morgen zal ik mij posteren op het hoofd van de heuvel met de staf van God in mijn hand!
| |
10 | Jozua doet zoals Mozes hem gezegd heeft, en voert oorlog tegen Amalek; en Mozes, Aäron en Choer zijn geklommen naar het hoofd van de heuvel.
| |
11 | En het is geschied: zodra Mozes zijn hand ophief, won Israël, en zodra hij zijn hand liet rusten, won Amalek.
| |
12 | Als de handen van Mozes zwaar worden nemen ze een steen, leggen die onder hem, en gaat hij daarop zitten; Aäron en Choer hebben zijn handen ondersteund, aan de ene kant een en aan de andere kant een; zo is er, door zijn handen, betrouwen tot aan de thuiskomst van de zon.
| |
13 | Jozua maakt Amalek en zijn gemeente weerloos voor de bek van het zwaard. •
| |
14 | Dan zegt de Ene tot Mozes: schrijf dit als gedachtenis op de boekrol en zet het vast in Jozua’s oren; want wegvagend zal ik de gedachte aan Amalek wegvagen van onder de hemelen.
| |
15 | Dan bouwt Mozes een altaar; hij roept als naam daarvoor uit: de Ene is mijn –beproefde– banier!
| |
16 | Hij zegt: want, hand op zijn troon: er is een oorlog voor de Ene tegen Amalek,- van generatie op generatie! •
| |