En het geschiedt in die dagen: Mozes wordt groot, hij trekt uit naar zijn broeders en ziet waarmee zij worden belast; hij ziet een Egyptische man een Hebreeuwse man slaan, een van zijn broeders!
Hij wendt zich om en om en ziet: geen mán!- hij slaat de Egyptenaar neer en verbergt hem in het zand.
13
Hij trekt uit op de tweede dag en ziedaar, twee mannen, -Hebreeërs!- vliegen elkaar in de haren! Hij zegt tot de boosdoener: waarom sla jij je naaste?
14
Maar die zegt: wie heeft jou aangesteld tot man, vorst en rechter over ons?- om mij te vermoorden zeg jij dat zeker, zoals je de Egyptenaar hebt vermoord! Dan wordt Mozes bevreesd en zegt: dus is het verhaal bekend geworden!
15
Ook hoort Farao dit verhaal en zoekt Mozes te vermoorden; Mozes vlucht weg van het aanschijn van Farao en zetelt in het land van Midjan, hij zetelt bij de bron.
16
De priester van Midjan heeft zeven dochters; die komen aan en putten,- vullen de goten om het wolvee van hun vader te laten drinken.
17
De herders komen aan en jagen hen weg; dan staat Mozes op en redt hen, en geeft hun wolvee te drinken.
18
Ze komen aan bij Reoeël, hun vader; die zegt: waarom komen jullie zo haastig terug vandaag?
19
Ze zeggen: een Egyptische man heeft ons ontrukt aan de hand van de herders; ook heeft hij uitputtend geput voor ons en het wolvee te drinken gegeven!
20
Hij zegt tot zijn dochters: en waar is hij?, waarom hebben jullie de man achtergelaten?- roept hem, dan kan hij het brood mee-eten!
21
Mozes stemt toe om zich neer te zetten bij de man, en die geeft zijn dochter Tsipora aan Mozes.
22
Zij baart een zoon en hij roept als naam voor hem uit: Gersjom; want, heeft hij gezegd, een geer, een zwerver-te-gast ben ik geworden in een land dat mij vreemd is. •