12 | wie een man zó slaat dat hij sterft, zal de dood sterven;
| |
13 | maar wie er niet op loerde, maar God liet het zo komen voor zijn hand: ik zal een plaats voor je bepalen waarheen hij kan vluchten; ••
| |
14 | maar stel, een man is zó kokend tegen zijn naaste dat hij hem uit de weg ruimt met een list: zelfs van mijn altaar zul je hem meenemen om te sterven; ••
| |
15 | wie zijn vader of zijn moeder neerslaat, zal de dood sterven; ••
| |
16 | wie een man steelt en hem verkoopt en hij wordt in zijn hand aangetroffen, zal de dood sterven; ••
| |
17 | wie zijn vader en zijn moeder vervloekt zal de dood sterven; ••
| |
18 | en stel, er zijn mannen aan het bekvechten en daar slaat een man zijn naaste met een steen of met de vuist, en hij sterft niet maar valt te bed:
| |
19 | als hij opstaat en kan rondlopen, buiten, leunend op zijn stok, dan blijft hij die geslagen heeft vrij van straf; alleen moet hij hem zijn rust geven en hem helemaal laten genezen!- ••
| |
20 | en stel, een man slaat zijn dienaar, of zijn dienstmaagd, met de staf en die is onder zijn hand gestorven,- met wraak zal hij worden gewroken;
| |
21 | echter als hij een dag of een paar dagen standhoudt, wordt hij niet gewroken, want zijn eigen geld is hij; ••
| |
22 | en stel, mannen zitten elkaar in de haren en raken een zwangere vrouw zodat haar borelingen uittrekken maar er geschiedt haar geen dódelijk ongeluk,- met een boete wordt hij beboet zoals de meester van de vrouw hem oplegt, en hij geeft het via scheidsrechters;
| |
23 | maar als er een dodelijk ongeluk geschiedt dan geef je een ziel voor een ziel;
| |
24 | een oog voor een oog een tand voor een tand; een hand voor een hand een voet voor een voet;
| |
25 | een blaar voor een blaar en een wond voor een wond; een striem voor een striem; ••
| |
26 | en stel, een man slaat het oog van zijn dienaar of het oog van zijn dienstmaagd, en hij heeft het vernield: als vrij man zal hij hem heenzenden, voor zijn oog; ••
| |
27 | en als hij een tand van zijn dienaar of een tand van zijn dienstmaagd laat vallen: als vrij man zal hij hem heenzenden, voor zijn tand; •
| |