En dit is het woord dat je aan hen zult doen om hen te heiligen om priester te zijn voor mij: neem één var, het jong van een rund, en twee rammen, vol-gave dieren;
ongezuurd brood, ongezuurde koeken, geweekt in olijfolie en ongezuurde wafels, gezalfd met de olie: van korfmeel zul je die maken.
3
Plaatsgeven zul je die in éénzelfde korf en ze in de korf doen naderen; ook de var en de twee rammen.
4
Dan zul je Aäron en zijn zonen doen naderen tot de ingang van de tent van samenkomst; wassen zul je hen met het water.
5
Nemen zul je dan de gewaden en Aäron de mantel aantrekken, het overkleed voor de efod, de efod zelf en het borstschild; de efod zul je hem ombinden met de kunstige gordel van de efod.
6
Op zijn hoofd zul je de tulband zetten; en plaatsgeven zul je de wijkrans van het heiligdom op de tulband.
7
De olie voor de zalving zul je nemen en die uitgieten op zijn hoofd; zalven zul je hem.
8
Ook zijn zonen zul je doen naderen; bekleden zul je hen met mantels.
9
Omgorden zul je hen met een gordel, Aäron en zijn zonen, en ombinden zul je hun de mijters, zijn zal voor hen het priesterschap tot een inzetting van eeuwig; vullen zul je de hand van Aäron en de hand van zijn zonen.