De Ene zegt tot Mozes: hak je twee stenen platen uit, als de eerste; schrijven zal ik op die platen de woorden die geweest zijn op de eerste platen, die je hebt verbrijzeld.
Wees tegen de ochtend gereed; opklimmen zul je in de ochtend naar de berg Sinaï, posteren zul je je dáár voor mij, op de top van de berg;
3
geen man mag met je mee opklimmen, en ook mag op heel de berg geen man zich laten zien; ook het wolvee en het rundvee mogen niet weiden tegenover die berg!
4
Hij hakt uit: twee stenen platen, als de eerste; dan recht Mozes in de ochtend zijn schouders en klimt op naar de berg Sinaï,- zoals de Ene hem heeft geboden; in zijn hand neemt hij mee: de twee stenen platen.
5
Néér daalt de Ene in de wolk en posteert zich daar bij hem; hij roept de naam ‘Ene’ uit.
6
Dan trekt de Ene voorbij, vlak voor zijn aanschijn, en roept hij uit: Ene, Ene, Godheid ontfermend en genadig!- lankmoedig en overvloedig in vriendschap en trouw!-
7
die vriendschap bewaart voor duizenden, die onrecht verdraagt, overtreding en zonde; maar ongestraft: níets laat hij ongestraft, bezoekend het onrecht van vaders aan zonen en zoons-zonen, aan derden en vierden!
8
Dan haast Mozes zich,- knielt ter aarde en buigt zich neer.
9
Hij zegt: als ik toch genade heb gevonden in uw ogen, mijn Heer, laat dan mijn Heer toch meegaan in ons midden; want een gemeente hard van nek is het, maar vergeven moet u ons onrecht en onze zonde en ons als erfdeel aanvaarden!
10
Dan zegt hij: hier ben ik, ik smeed een verbond; tegenover heel je gemeente zal ik wonderen doen zoals nog niet geschapen zijn op heel de aarde en bij welke van de volkeren ook; zien zal heel de gemeente in welks kring jij bent het doen van de Ene,- dat het vreeswekkend is wat ik samen met jou ga doen;