1 | Dan zegt de Ene tot Mozes: zeg tot Aäron: strek je hand uit, met je staf, over de rivieren, over de stromen en over de moerassen, en laat over het land van Egypte de kikvorsen opklimmen!
| |
2 | Dan strekt Aäron zijn hand uit over Egyptes wateren,- en klimt de kikvors omhoog en overdekt het land van Egypte.
| |
3 | Net zó doen de tekenduiders met hun geheime kunsten: ze laten de kikvorsen omhoogklimmen over het land van Egypte.
| |
4 | Dan roept Farao Mozes en Aäron en zegt: bidt tot de Ene dat hij de kikvorsen laat wijken van mij en van mijn gemeenschap,- dan zal ik de gemeente heenzenden en kunnen zij offers brengen aan de Ene!
| |
5 | Mozes zegt tot Farao: houd de eer aan uzelf tegenover mij; voor wánneer zal ik bidden voor u, voor uw dienaars en voor uw gemeente om de kikvorsen weg te maaien van u en uw huis, dat ze alleen in de Stroom zullen resteren?
| |
6 | Hij zegt: voor mórgen! Dan zegt hij: naar uw woord!- opdat u weet dat er géén is als de Ene, onze God;
| |
7 | wijken zullen de kikvorsen van u en van uw huizen, van uw dienaars en van uw gemeenschap; alleen in de Stroom zullen ze resteren!
| |
8 | Mozes trekt uit -en Aäron-, bij Farao vandaan; dan schreeuwt Mozes tot de Ene om reden van de kikvorsen, zoals hij aan Farao heeft voorgesteld.
| |
9 | De Ene doet naar het woord van Mozes: ze sterven weg, de kikvorsen, uit de huizen, uit de voorhoven en van de velden.
| |
10 | Ze hopen ze op, vrachten en vrachten; nu stinkt het lánd!
| |
11 | Maar als Farao ziet dat er ruimte is ontstaan, maakt hij zijn hart zwaarder; hij heeft niet naar hen gehoord,- zoals gesproken had de Ene. ••
| |
12 | Dan zegt de Ene tot Mozes: zeg tot Aäron: strek je staf uit en sla op het stof van het land; het zal worden tot luizen, op alle land van Egypte!
| |
13 | Ze dóen zo, Aäron strekt zijn hand uit, met zijn staf, slaat op het stof van het land en het wórdt luizen, op mens en dier; alle stof van het land is luizen geworden op alle land van Egypte.
| |
14 | Net zó doen de tekenduiders met hun geheime kunsten om de luizen uit te leiden, maar ze hebben het niet vermocht; dus wordt het: de luizen op mens en dier.
| |
15 | Dan zeggen de tekenduiders tot Farao: de vinger van God is dit!- maar hij maakt zijn hart sterk, Farao, en heeft niet naar hen gehoord, zoals gesproken had de Ene. ••
| |