Instellingen

1


Geschieden zal het

in het latere der dagen
dat de berg met het huis van de Ene
   gereed zal staan
   aan het hoofd van de bergen,

hij boven heuvels verheven zal zijn;
gemeenschappen zullen naar hem toestromen

2


en gaan zullen

vele volkeren,
en zeggen:
   gaat mee, laten wij opklimmen
   naar de berg van de Ene,

naar het huis van Jakobs God
opdat hij ons zal onderrichten
   in zijn wegen

en wij zullen gaan over zijn paden;
ja, van Sion moge onderricht uitgaan,
spreken van de Ene uit Jeruzalem!

3


Rechtspreken zal hij

tussen vele gemeenschappen
en terechtwijzen zal hij krachtige volken
   tot ver weg;

zij zullen hun zwaarden omsmeden
   tot ploegscharen

en hun speren tot snoeimessen,
zij zullen niet meer
volk tegen volk een zwaard dragen
en zij zullen geen oorlog meer leren;

4


zij zullen zitten

ieder onder zijn wijnstok
en onder zijn vijgenboom
   en niemand die hen opschrikt;

ja, de mond van de Ene, de Omschaarde,
   heeft gesproken!

5


Want alle gemeenschappen

mogen voortgaan
ieder in de naam van zijn god,-
maar wíj
zullen voortgaan in de naam van de Ene,
   onze God, voor eeuwig en dan nog!

6


Te dien dage, is de tijding van de Ene,

zal ik het manke verzamelen,
het uitgestotene vergaderen,-
én wie ik kwaad heb gedaan;

7


ik zal het manke
   maken tot een Rest,

het ver weggeraakte
   tot een krachtig volk,-

en koning zal de Ene over hen zijn,
   op de berg Sion,

van nu aan tot in eeuwigheid!

8


Jij, Migdal Eder,- toren van de kudde,

en Ofel,- bult van de dochter Sions,
   tot jou genaakt,-

en zal komen
de heerschappij van eerder,
een koninkrijk voor Jeruzalems dochter!

9


Maar nu,

waarom schal je met zo’n geschal?-
is er geen koning bij jou,
of is je raadsman verloren gegaan
dat een kramp jou heeft aangegrepen
   als wie baart?

10


Maar krimp ineen en kerm, dochter Sions,
   als wie baart,-

want nú moet je wegtrekken uit de burcht
   en zul je wonen op het open veld,

en komen zul je tot in Babel,
   al zul je daar worden gered;

daar zal de Ene je verlossen
uit de vuist van je vijanden!

11


Maar nú hebben tegen jou zich verzameld
   vele volkeren,-

die zeggen: die moet worden ontwijd,
ons oog gaat Sion aanschouwen…!

12


Maar zij

weten niet van de plannen van de Ene
en verstaan niets van zijn beraad;
dat hij hen zal vergaren
   als garven op de dorsvloer.

13


‘Sta op en dors maar, dochter Sions,

want je hoorn
maak ik van ijzer, je hoeven
   maak ik van koper

en vele manschappen zul je verpulveren,
hun gewin zul je tot ban-goed maken
   voor de Ene,

hun vermogen
   voor de Heer van heel de aarde!’

14


Nu word jij beroofd, roversdochter!-

een bolwerk heeft men tegen ons opgezet;
ze zullen de richter van Israël
met de stok op de kaak slaan!
••