Instellingen

1


Hoort dan toch

wat de Ene zegt!-
sta op, begin een geding met de bergen,
de heuvels moeten horen jouw stem!

2


Hoort, bergen, het geding van de Ene,

en gij onverstoorbare grondvesten der aarde!-
want de Ene heeft een geding
   met zijn gemeente,

met Israël treedt hij in het gericht.

3


Gemeente van mij, wat heb ik je gedaan
   en waarmee heb ik je vermoeid?-

antwoord mij!

4


Want ik heb je doen opklimmen
   uit het land Egypte,

uit het slavenhuis jou losgekocht,-
en ik zond voor je aanschijn
Mozes, Aäron en Mirjam!

5


Gemeente van mij,

gedenk toch wat heeft beraamd
Balak, koning van Moab,
en wat hem heeft geantwoord
   Bileam, zoon van Beor,-

en alles van de Sjitiem tot de Gilgal,
opdat je
erkent hoe rechtvaardig de Ene is!

6


‘Waarmee zal ik de Ene tegentreden,

mij krommen voor God in den hoge?-
moet ik hem tegentreden met opgangsgaven,
met stierkalveren van een jaar?-

7


heeft de Ene behagen in duizenden rammen,

in tienduizenden beken olie?-
moet ik mijn eersteling geven
   voor een misstap van mij,

de vrucht van mijn schoot
   voor de zonde van mijn ziel?’

8


Hij heeft je gemeld, –rode– mens,
   wat goed is,-

en wat vraagt de Ene
anders van je
dan recht doen, vriendschap liefhebben
en naarstig wandelen met je God?

9


De stem van de Ene roept de stad toe,

en het getuigt van beleid uw naam te vrezen:
hoort van een roede
   en wie die besteld heeft!-

10


moet ik nog steeds

het huis van een boosdoener vergeten,
met voorraden boosheid,-
en die vervloekte schriele efa?-

11


moet ik een boosaardige weegschaal
   rein verklaren,-

een buidel stenen van bedrog?-

12


van haar wier rijkaards
   vervuld zijn van geweld

en wier ingezetenen
   leugentaal gesproken hebben?-

hun tong is een en al bedrog in hun mond!

13


Ik ben dan ook begonnen je te slaan,-

te verbijsteren om je zonden;

14


jij, je zult eten en niet verzadigd worden,

in je binnenste blijft het verlangen;
je zult mensen weghelpen
   maar niet helpen ontsnappen,

en wie je zult helpen ontsnappen
   geef ik prijs aan het zwaard;

15


jij, je zult zaaien maar niet oogsten,-

jij, je zult olijven treden
   maar met de olie niet zalven,

most, maar de wijn niet drinken;

16


je bewaarde

de inzettingen van Omri
en alle daden van Achabs huis,
en ge hebt gewandeld
   volgens hun raadslagen,-

opdat ik je zou kunnen prijsgeven
   aan verbijstering

en haar ingezetenen aan aanfluiting;
ge zult de smaad over mijn gemeente
   moeten dragen!