1:1 | Psalm 1 • Beatus vir. Zalig is de man die niet meeging in het beraad van bozen, op de weg van zondaars niet is blijven staan, ✡ op de zetel van de protsers niet ging zitten!
| |
1:2 | Nee, in het onderricht van de Ene heeft hij behagen, diens onderricht spelt hij, ✡ de dag door en de nacht.
| |
1:3 | Wezen zal hij als een boom geplant aan beken water, die zijn vrucht geeft op zijn tijd en zijn blad valt niet af: ✡ al wat hij doet zal hem gelukken.
| |
1:4 | Niet zo gaat het de bozen!- ✡ nee, als met kaf: een windvlaag blaast het weg!
| |
1:5 | Zo houden ook bozen niet stand in het gericht, ✡ noch zondaars in de bijeenkomst van oprechten.
| |
1:6 | Want van de weg der oprechten wil de Ene wel weten, ✡ en de weg van bozen gaat teloor.
| |
2:1 | Psalm 2 • Quare fremuerunt gentes? Waardoor raakten volkeren in beroering ✡ en spellen naties slechts leegte?-
| |
2:2 | posteren zich de koningen der aarde, hebben machtigen samen beraadslaagd ✡ tegen de Ene en zijn gezalfde!
| |
2:3 | ‘Laat ons hun boeien verscheuren, ✡ werpen wij hun snoeren van ons af!’
| |
2:4 | Die zetelt in de hemelen lacht, ✡ mijn Heer drijft met hen de spot!
| |
2:5 | Eens zal hij tot hen spreken in zijn toorn, ✡ met zijn woede hen verbijsteren.
| |
2:6 | ‘Zelf heb ik hem gewijd, mijn koning, ✡ op de Sion, het gebergte van mijn heiligdom!’
| |
2:7 | Ik wil gewagen van het besluit van de Ene, hij heeft tot mij gezegd: ‘jij bent mijn zoon, ✡ ikzelf heb jou heden voortgebracht!
| |
2:8 | vraag het van mij, en ik geef volken jou ten erfdeel, ✡ jou in eigendom de randen van de aarde!-
| |
2:9 | je zult ze stukslaan met een staf van ijzer, ✡ als spullen van een pottenbakker breken!’
| |
2:10 | Koningen, komt nu tot inzicht!- ✡ weest gewaarschuwd, rechters der aarde!
| |
2:11 | Dient de Ene met vreze, ✡ juicht voor hem in beven, kust de zoon!
| |
2:12 | Anders zal hij toornen en gaat ge op uw weg teloor, ja, heel snel ontbrandt zijn toorn! ✡ Zalig allen die toevlucht zoeken bij hem!
| |
3:1 | Psalm 3 • Domine, quid multiplicati? (Een lied v. David,- toen hij vluchtte voor het aanschijn van Absalom, zijn zoon.)
| |
3:2 | Ene, hoe talrijk zijn geworden mijn benauwers, ✡ talloos die tegen mij opstaan!-
| |
3:3 | talloos die zeggen van mijn ziel: ✡ geen redding voor hem bij zijn God. sela
| |
3:4 | Maar gij, Ene, zijt het schild dat mij dekt, ✡ mijn glorie, de verheffer van mijn hoofd!
| |
3:5 | Roep ik met mijn stem tot de Ene, ✡ hij antwoordt mij vanaf zijn heilige berg. sela
| |
3:6 | Ik ben gaan liggen, sliep in en ontwaakte: ✡ want de Ene ondersteunt mij.
| |
3:7 | Ik vrees niet de duizendtallen manschap, ✡ rondom tegen mij ingezet!
| |
3:8 | Sta op, Ene, red mij, mijn God!- eens immers sloeg je al mijn vijanden op de kaak, ✡ heb je de tanden van bozen verbrijzeld!
| |
3:9 | Bij de Ene is de redding!- ✡ over een manschap van u uw zegen! sela
| |
4:1 | Psalm 4 • Cum invocarem. (Voor de koorleider, bij snarenspel, een musiceerstuk v. David.)
| |
4:2 | Als ik roep, antwoord mij, God van mijn recht, schep in de benauwing mij ruimte,- ✡ schenk mij genade en hoor mijn gebed!
| |
4:3 | Manszonen, hoe lang nog, mijn glorie te schande, bemint ge slechts leegte ✡ en zoekt ge bedrog! sela
| |