1 | Psalm 31 (30) • In te, Domine, speravi. (Voor de koorleider; een musiceerstuk, v. David.)
| |
2 | Bij u, Ene, vond ik toevlucht, laat mij niet worden beschaamd voor eeuwig!- ✡ gij zijt rechtvaardig, doe mij ontkomen!
| |
3 | Neig tot mij uw oor, kom haastig, ontruk mij, wees mij een versterking rotsvast, een huis als een bastion ✡ om mij te redden!
| |
4 | Want mijn steenrots en mijn bastion zijt gij, ✡ omwille van uw naam, wil mij geleiden, voer mij voort!
| |
5 | Leid mij uit het net dat ze in het geheim voor mij spanden, ✡ want mijn versterking, dat zijt gij!
| |
6 | In uw hand beveel ik mijn geest, Ene, gij hebt mij verlost, ✡ trouwe God!
| |
7 | Gij hebt gehaat wie waken bij nevels van niets, ✡ en ik, ik wist bij de Ene mij veilig.
| |
8 | Ik zal juichen en verheugd zijn om uw vriendschap, gij die mijn ellende hebt gezien, ✡ die hebt willen weten van de benauwingen van mijn ziel!
| |
9 | Gij liet mij niet sluiten in de hand van een vijand, ✡ hebt mijn voeten gesteld in de ruimte.
| |
10 | Begenadig mij, Ene, want het is mij benauwd, verdoft van verdriet is mijn oog, ✡ mijn ziel, mijn schoot.
| |
11 | Ja, in kommer loopt af mijn leven, mijn jaren gaan om in zuchten,- vervallen van ellende is mijn kracht, ✡ mijn beenderen zijn verdoft.
| |
12 | Door al mijn benauwers ben ik geworden een smaad, voor wie bij mij wonen allermeest; een schrik voor mijn bekenden, toen ze me zagen op de straat,- ✡ deinsden ze voor mij terug.
| |
13 | Ik ben vergeten als een dode, uit het hart, ✡ ik ben geworden als een ding dat men verloor.
| |
14 | Ja, ik hoorde wel het praten van velen, de dreiging van rondom: bij eensgezinde raadslag over mij ✡ zonnen zij op het nemen van mijn ziel.
| |
15 | Maar ik: bij u, Ene, weet ik mij veilig, ✡ ik kan zeggen: ‘mijn God zijt gij!’
| |
16 | In uw hand zijn mijn tijden,- ✡ ontruk mij aan de hand van mijn vijanden en aan mijn achtervolgers!
| |
17 | Laat lichten over uw dienaar uw aanschijn, ✡ breng redding, gij zijt mijn vriend!
| |
18 | Ene, maak mij niet te schande, u toch riep ik aan, ✡ schande treffe booswichten, dat ze verstommen in de hel!
| |
19 | Dat zwijgen de lippen vol leugen, het verwaten woord tegen wie in zijn recht staat, ✡ zo hoogmoedig, zo vol spot.
| |
20 | Hoe groot is het goed dat gij hebt weggelegd voor wie u vrezen, hebt bereid voor wie toevlucht zoeken bij u, ✡ tegenover Adams zonen!
| |
21 | Gij verbergt hen in het verborgene van uw aanschijn voor de stokerijen van een man, laat hen schuilen in een loofhut ✡ voor het twistgeding van tongen.
| |
22 | Gezegend de Ene!- ✡ want zijn vriendschap was mij een wonder in een benarde stad.
| |
23 | Ik, ik heb in mijn verwarring wel gezegd: ‘ik ben afgesneden van tegenover uw ogen!’- maar echt, u hoorde de stem van mijn smeken om genade, ✡ toen ik tot u kreet om hulp!
| |
24 | Hebt lief de Ene, al zijn vrienden!- wie getrouw zijn hoedt de Ene,- ✡ maar hij laat ruimschoots betalen wie zich uitviert in hoogmoed.
| |
25 | Weest sterk, uw hart zij onversaagd, ✡ gij allen die wacht op de Ene!
| |