Zalig een mens wien de Ene een misdaad niet rekent, ✡ in wiens geest is geen bedrog!
3
Zolang ik zweeg sleten mijn beenderen weg, ✡ terwijl ik kreunde, heel de dag.
4
Want dag en nacht woog zwaar op mij uw hand, veranderde mijn merg,- ✡ in de droogte van een zomer. sela
5
Maar mijn zonde maakte ik u bekend, mijn misdaad bedekte ik niet,- ik zei: ‘mijn misstappen biecht ik op aan de Ene’; ✡ en gij, vergeven hebt ge mijn onrecht en mijn zonde! sela
6
Laat daarom elke vrome bidden tot u voor de tijd dat het treft, voordat vele wateren overspoelen,- ✡ hem zullen zij niet raken.
7
Gij zijt mij een verberging, voor benauwdheid zult gij mij behoeden; met gezangen van bevrijding ✡ zult gij mij omringen.
8
Ik wil je onderwijzen, je leren de weg die je moet gaan; ✡ ik geef je raad, over jou gaat mijn oog.
9
Weest niet als een paard, als een muildier zonder verstand, welks trots men moet breken met toom en bit,- ✡ want anders komt het je te na!
10
Vele smarten wachten de booswicht, maar wie veilig is bij de Ene: ✡ vriendschap zal hem omringen!
11
Rechtvaardigen, verheugt u in de Ene, en juicht, ✡ jubelt, alle oprechten van hart!