1 | Psalm 38 (37) • Domine, ne in furore. (Een musiceerstuk, v. David, voor het-in-gedachten-brengen.)
| |
2 | Ene, wil mij niet straffen in uw toorn, ✡ of mij kastijden in uw gramschap!
| |
3 | Want uw pijlen zijn in mij gehecht, ✡ zwaar drukt op mij uw hand!
| |
4 | Geen gave plek meer aan mijn vlees, zo razend zijt gij, ✡ geen vrede in mijn beenderen, zo’n zondaar ben ik.
| |
5 | Want mijn misdaden groeiden mij boven het hoofd, ✡ zijn zwaar op mij gaan drukken; de last wordt mij te zwaar.
| |
6 | Mijn wonden etterden en stonken, ✡ omdat ik zo verdwaasd was.
| |
7 | Ik was gekromd, zeer diep gebukt, ✡ ging in het zwart, de ganse dag.
| |
8 | Want mijn lendenen waren vervuld van brand, ✡ er was geen gave plek meer aan mijn vlees.
| |
9 | Ik was verkild, heel diep verslagen, ✡ brullen moest ik van de onrust van mijn hart.
| |
10 | Heer-over-mij, heel mijn begeren ligt voor u, ✡ mijn zuchten, voor u is het niet verborgen.
| |
11 | Mijn hart keert om en om, mij heeft verlaten mijn kracht, ✡ en het licht van mijn ogen, ook dat is niet meer bij mij.
| |
12 | Die mij minnen en mijn gezellen zijn: tegenover mijn geplaagdheid staan ze stil ✡ die mij het naast zijn, zijn van verre blijven staan.
| |
13 | Ze leggen strikken, zij die mijn ziel zoeken, zij die vragen naar mijn kwaad bespraken verderf, ✡ drogredenen spellen ze heel de dag.
| |
14 | En ik, als een dove: ik hoor niets, ✡ als een stomme die zijn mond niet opent;
| |
15 | ik word als een man die nooit heeft gehoord, ✡ die geen wederwoord in de mond heeft.
| |
16 | Want op u, Ene, heb ik steeds gewacht, ✡ gij zult wel antwoorden, Heer-over-mij, mijn God!
| |
17 | Ja, ik zei: ‘anders maken ze zich over mij vrolijk, ✡ wanneer mijn voet wankelt doen zij groot over mij.’
| |
18 | Want ik, ik sta op vallen, ✡ voortdurend staat voor mij mijn smart.
| |
19 | Ja, mijn misdaad meld ik, ✡ ik ben bekommerd om mijn zonde.
| |
20 | Maar springlevend zijn mijn vijanden, weerbaar, ✡ talrijk die mij haten uit leugen!
| |
21 | En die goed vergelden met kwaad ✡ weerstaan mij, omdat ik niets najaag dan goed.
| |
22 | Wil mij niet verlaten, Ene, ✡ mijn God, houd u voor mij niet ver!
| |
23 | Kom haastig mij te hulp, ✡ mijn Heer, die mij redt!
| |