1 | Psalm 50 (49) • Deus deorum. (Een musiceerstuk, v. Asaf.)
De godheid, God, de Ene sprak en riep de aarde toe, ✡ vanaf het gloren van de zon tot waar hij thuiskomt.
| |
2 | Vanaf Sion, zo volkomen, zo schoon, ✡ is God in glans verschenen.
| |
3 | Onze God zal komen en niet zwijgen, vuur gaat verterend voor zijn aanschijn uit ✡ en rondom hem stormt het zeer!
| |
4 | Hij roept tot de hemelen daarboven ✡ en tot de aarde: dat hij gaat oordelen zijn gemeente.
| |
5 | ‘Verzamelt bij mij mijn vriendenOf: vromen., ✡ die boven een offer een verbond met mij hebben gesmeed!’
| |
6 | De hemelen melden zijn gerechtigheid, ✡ ja, God zelf, hij is de rechter! sela
| |
7 | ‘Hoor, mijn gemeente, ik ga spreken, Israël, ik zal tegen je getuigen, ✡ God, je eigen God, ikzelf!
| |
8 | Om je offers klaag ik je niet aan, ✡ je opgangsgaven vind ik voortdurend tegenover mij!
| |
9 | Maar uit jouw huis neem ik geen var meer aan, ✡ geen bokken uit je kooien!
| |
10 | Want van mij is alle wild van het woud, ✡ de dieren op de duizend bergen.
| |
11 | Alle vogels van de bergen ken ik, ✡ wat zich op het veld roert hoort bij mij.
| |
12 | Krijg ik honger, dan zeg ik het niet aan jou, ✡ want van mij is de wereld en wat haar vervult!
| |
13 | Moet ik eten vlees van stieren, ✡ en drinken bloed van bokken?
| |
14 | Offer aan God liever dank, ✡ betaal de Allerhoogste je geloften!
| |
15 | Op een dag van nood, roep dan mij aan, ✡ en ik zal je uitredden; zo geef je mij glorie!’
| |
16 | En tot de boosdoener heeft God gezegd: wat bezielt je mijn inzettingen te tellen, ✡ en draag je mijn verbond vlak op je mond?
| |
17 | Jij die elke binding hebt gehaat, ✡ en mijn woorden achter je wegwerpt!
| |
18 | Als je een dief ziet snel je met hem mee, ✡ met vreemdgangers deel je de buit!
| |
19 | Je mond heb je geworpen op het kwaad, ✡ je tong span je in voor bedrog!
| |
20 | Zit je neer, je voert het woord over je broeder, ✡ de zoon van je moeder geef je een duw!
| |
21 | Dit deed jij en ik heb gezwegen, en jij dacht, dat ik zo was als jij?- ✡ ik klaag je aan en stal het voor je ogen uit!
| |
22 | Vergeters van God, verstaat dit wel, ✡ anders verscheur ik,- geen die losrukt!
| |