14 | Maar zelf blijf ik bidden tot u, Ene, om een tijd van behagen, God, in de rijkdom van uw vriendschap: ✡ antwoord mij in uw reddende trouw!
| |
15 | Ruk mij uit de modder, dat ik niet wegzink,- ✡ dat ik word ontrukt aan mijn haters en aan de diepten van het water.
| |
16 | Laat niet een waterstroom mij overspoelen, niet bodemloosheid mij verslinden, ✡ niet een bron haar mond over mij sluiten!
| |
17 | Antwoord mij, Ene, naar de goedheid van uw vriendschap, ✡ naar de overvloed van uw ontferming: wend u tot mij!
| |
18 | Verberg voor uw dienaar uw aanschijn niet,- ✡ het is mij zo benauwd, antwoord mij haastig!
| |
19 | Nader tot mijn ziel, verlos haar, ✡ mijn vijanden ten spijt, koop mij vrij!
| |
20 | Gij weet van mijn smaad, mijn schaamte en mijn schande,- ✡ al wie mij benauwen staan tegenover u.
| |
21 | Smaad heeft mijn hart gebroken, ik ben vertwijfeld, ik wacht op deernis,- maar geen!,- ✡ op troosters, maar ik vond ze niet!
| |
22 | Zij geven mij in mijn spijze gal, ✡ voor mijn dorst drenken ze mij met azijn.
| |
23 | Worde voor hun aanschijn hun tafel tot klapnet, ✡ hun vredesmaaltijd tot een strik!
| |
24 | Laat hun ogen verduisteren, dat ze nooit meer zien, ✡ verlam hun lendenen voor altijd!
| |
25 | Stort uw gramschap over hen uit, ✡ laat de gloed van uw toorn hen achterhalen!
| |
26 | Worde hun kamp een woestenij, ✡ laat er geen meer zijn die in hun tenten zetelt!
| |
27 | Want wie gij hebt geslagen joegen zij nog eens na, ✡ over de pijn van allen die gij doorboorde houden zij verhalen.
| |
28 | Stapel bij hen schuld op schuld, ✡ laat ze in uw rechtvaardiging niet komen!
| |
29 | Laat ze worden gewist uit het boek des levens, ✡ niet met rechtvaardigen worden ingeschreven!
| |