Instellingen

1


De wijste onder vrouwen

bouwt haar huishouden op,-
dwaasheid
zal het met haar eigen handen slopen.

2


Wie wandelt in oprechtheid
   heeft ontzag voor de Ene,-

en wie met zijn wegen het spoor bijster is
   zal hem minachten.

3


In de mond van een dwaas
   ligt de zweep van hoogmoed,-

de lippen van wijzen
zullen over hen waken.

4


Als er geen runderen zijn
   blijft de krib schoon,-

overvloedig zijn de inkomsten
door de kracht van een os.

5


Een betrouwbare getuige zal niet liegen,-

wie leugens uitblaast
is een valse getuige.

6


Zoekt een spotter naar wijsheid
   dan is die er niet,-

kennis verkrijgen
   is voor een goede verstaander licht.

7


Ga weg van tegenover een dwaas man,-

lippen met enige kennis
leer je daar niet kennen.

8


De wijsheid van een schrander iemand
   is dat hij zijn weg laat verstaan,-

de domheid van dwazen
   is een en al bedrog.

9


Dommen spotten met schuld,-

bij oprechten huist welbehagen.

10


Een hart kent zijn eigen bitterheid van ziel,-

en ook in zijn vreugde
kan geen vreemde zich mengen.

11


Het huis van boosdoeners
   zal worden verdelgd,-

de tent van oprechten zal bloeien.

12


Soms is een weg
   naar het iemand toeschijnt recht,-

maar uiteindelijk blijkt zij te bestaan uit
wegen ten dode.

13


Juist bij het lachen lijdt een hart soms pijn,-

het uiteindelijke
van vreugde is dan verdriet.

14


Verzadigd van zijn wegen wordt
   wie afgeweken is van hart,-

en van zijn handelingen
iemand die goed is.

15


Een simpele ziel hecht geloof
   aan elk woord,-

wie schrander is
let op waar het heengaat.

16


Een wijze is schroomvallig
   en wijkt van het kwaad,-

een domkop
gaat zich te buiten en waant zich veilig.

17


Wie in de kortste keren vertoornd is
   zal dwaasheid begaan,-

een man met altijd plannetjes
zal worden gehaat.

18


Het erfdeel van simpele zielen is dwaasheid,

schrandere lieden
worden gekroond met kennis.

19


Buigen zullen eens kwaadstichters
   voor het aanschijn van goede mensen,-

en boosdoeners
voor de poorten van een rechtvaardige.

20


Ook door zijn metgezel
   wordt een arme gehaat,-

die een rijke liefhebben zijn met velen.

21


Wie een hongerige haat zondigt,-

wie gebukten begenadigt, zalig is hij!

22


Dwalen zij niet die kwaad beramen?-

maar vriendschap en trouw
is voor hen die het goede beramen.

23


In alle inspanning zal er iets zijn dat blijft,-

lippenwoorden
leiden slechts tot gebrek.

24


De bekroning van wijzen is hun rijkdom,-

de domheid van dwazen
   blijft hun domheid.

25


Een redder van zielen
   is een betrouwbaar getuige,-

blaast iemand leugens uit,
   die is een en al bedrog.

26


In ontzag voor de Ene is iemand
   verzekerd van sterkte,-

voor zijn zonen
zal er een schuilplaats wezen.

27


Ontzag voor de Ene
   is een springader van leven,-

daarmee kun je ontwijken
de strikken des doods.

28


In een talrijke manschap
   ligt de luister van een koning,-

gebrek aan lui
is de ondergang van een machthebber.

29


Een lankmoedige is rijk aan goed-verstaan,-

wie kortaf van geest is
drijft domheid op.

30


Het leven van lichamen
   komt van een gezond hart,-

en kanker in de botten van naijver.