Instellingen

1


Beter een stuk droog brood

met tevredenheid erop,-
   dan een huis vol offerdieren en twist.

2


Een dienaar met inzicht

zal heersen over een zoon die voor gek zet,-
te midden van de broers
   zal hij het erfgoed verdelen.

3


Een smeltkroes is er voor het zilver,
   een oven voor het goud,-

en die harten toetst is de Ene.

4


Wie kwaad sticht
   is opmerkzaam op lippen vol onheil,-

leugen leent graag het oor
aan een tong vol noodlottigheden.

5


Wie de arme bespot, smaadt diens Maker,-

wie zich verheugt in verderf
zal niet onschuldig blijven.

6


De kroon van ouderen zijn kindskinderen,-

en de luister van zonen zijn hun vaders.

7


Past een lip met overmaat een dwaas niet,-

des te minder
aan een voorname een lip vol leugen.

8


Een steen vol genade is het geschenk
   in de ogen van zijn bezitter:

bij elk tot wie hij zich wendt, slaagt hij.

9


Wie een misstap toedekt zoekt liefde,-

wie een uitspraak herhaalt
brengt scheiding tussen vertrouwden.

10


Een verwijt raakt een verstandige dieper,-
   dan een honderdtal slagen een domkop.

11


Enkel weerspannigheid
   zoekt een kwaadstichter,-

een meedogenloze boodschapper
zal naar hem worden uitgezonden.

12


Laat een beroofde beer iemand treffen,-

erger is een domkop
in zijn dwaasheid.

13


Wie kwaad teruggeeft in plaats van goed,-

van diens huis
zal het kwaad niet wijken.

14


Laten doorlekken van water
   is het begin van een ruzie,-

vóórdat het losbreekt,
het geding, geeft het op!

15


Wie een boosdoener rechtvaardigt
   en wie een rechtvaardige
   de boosdoener laat zijn,-

een gruwel voor de Ene
zijn juist die twee.

16


Waarvoor toch een koopprijs
   in de hand van een domkop?-

om wijsheid te verwerven
   terwijl hij geen hart heeft?

17


Een makker heeft te allen tijde lief,-

in nood
wordt een broeder geboren.

18


Een mens met gebrek aan hart is het
   die op een handpalm klapt,-

en met een borgstelling borg staat
bij de verschijning van een makker van hem.

19


Wie een misstap liefheeft houdt van gekijf,-

wie zijn ingang te hoog maakt
zoekt blijkbaar een instorting.

20


Wie verkeerd van hart is
   vindt nooit iets goeds,-

wie met zijn tong te veranderlijk is
zal vallen in het kwaad.

21


Wie een domkop verwekt krijgt verdriet,-

niet zal zich verheugen
de vader van een dwaas.

22


Een hart dat zich verheugt
   is goed voor de gezondheid,-

een verslagen geest
laat knoken verdrogen.

23


Een boosdoener neemt graag
   een geschenk uit een boezemplooi aan,-

voor een ombuiging
van de paden van het recht.

24


In het aanschijn van een verstandige
   is wijsheid,-

de ogen van een domkop zijn
aan de rand van de aarde.

25


Een ergernis voor een vader
   is een domme zoon,-

een bitterheid is hij
voor haar die hem baarde.

26


De gerechtvaardigde toch beboeten
   is niet goed,-

edelen slaag laten geven is onbehoorlijk.

27


Terughoudend met wat hij zegt
   is een kenner van kennis,-

kalm van geest is
een man van goed-verstaan.

28


Zelfs een dwaas die zwijgt
   wordt voor wijs gehouden,-

als hij zijn lippen dichthoudt,
   voor verstandig.