Instellingen

1:1


Hij roept Mozes toe,

en de Ene spreekt tot hem
vanuit de tent van samenkomst,
   en zegt:

1:2


spreek

tot de zonen Israëls en zeg tot hen:
Adam, –mens-zijn-:
stel, doen naderen wil één van u
   een toenaderingsgave

tot de Ene,-
één uit het vee,
uit het rundvee of uit het wolvee,
zult ge als uw toenaderingsgift doen naderen!

1:3


Als zijn toenadering een opgangsgave
   uit het rundvee is,

moet het mannelijk en volmaakt zijn
   wat hij doet naderen;

tot de ingang van de tent van samenkomst
   doet hij het naderen,

om welgevallen te vinden
   voor het aanschijn van
   de Ene.

1:4


Met zijn hand zal hij steunen

op de kop van de opgangsgave;
die zal welgevallen bewerken voor hem
   om over hem verzoening te brengen.

1:5


Kelen zal hij het runderjong
   voor het aanschijn van de Ene.

Doen naderen zullen de zonen van Aäron,
   de priesters,

het bloed,
en het bloed rondom over
   het altaar sprenkelen

dat bij de ingang
   van de tent van samenkomst staat.

1:6


Villen zal hij de opgangsgave;

en haar opdelen in haar delen.

1:7


De zonen van Aäron, de priester,
   zullen vuur aangeven
   op het altaar;

stukken hout zullen ze schikken op het vuur.

1:8


Rangschikken zullen dan

de zonen van Aäron, de priesters,
de delen,
van kop tot smeer,
op de stukken hout op het vuur
op het altaar.

1:9


Zijn ingewand en zijn poten

wast hij met water af;
dan laat de priester het geheel
   in rook opgaan op het altaar:

als ‘opgang’, vuuroffer,
   reuk die-tot-rust-brengt
   voor de Ene!

••

1:10


Als iemands toenaderingsgave
   uit het wolvee is,
   een van de schapen of van de geiten
   als opgangsgave:

mannelijk, volmaakt moet zijn
   wat hij doet naderen.

1:11


Kelen zal hij hem op de noordelijke ‘heup’
   van het altaar
   voor het aanschijn van de Ene;

sprenkelen zullen de zonen van Aäron,
   de priesters,
   zijn bloed rondom over het altaar.

1:12


Dan zal hij hem opdelen in zijn delen

van zijn kop tot zijn smeer;
schikken zal de priester die
op de stukken hout op het vuur
op het altaar.

1:13


Het ingewand en de poten
   wast hij met water;

dan doet de priester dat alles naderen
   en in rook opgaan
   op het altaar;

een opgangsgave is dat:
een vuuroffer, een reuk die-tot-rust-brengt
   voor de Ene!

1:14


En als iemands toenaderingsgave
   een vogel is
   als opgangsgave voor de Ene,

dan zal hij doen naderen een van de tortels
of een van de jongen van de duif,
   als zijn toenaderingsgave.

1:15


Doen naderen zal de priester
   die tot het altaar,

hem de kop afknijpen
en in rook doen opgaan op het altaar;
uitgeperst worden zal zijn bloed
tegen de wand van het altaar.

1:16


Verwijderen zal hij de krop
   en wat daar uitkomt;

wegwerpen zal hij die
   terzijde van het altaar oostwaarts

naar de plaats voor de as.

1:17


Inscheuren zal hij hem bij zijn vleugels,

maar de scheiding maakt hij niet!-
en in rook doen opgaan zal de priester hem
   op het altaar,

op de stukken hout op het vuur;
een opgangsgave is dat,
een vuuroffer, een reuk die-tot-rust-brengt
   voor de Ene!

••

2:1


Een levende ziel,-

wanneer die nadert
met als toenaderingsgave een broodgift
   voor de Ene:

van volkorenmeel zal zijn toenadering
   dan wezen;

uitgieten zal hij daarover:
olijfolie, en weggeven zal hij daarover
   witte wierook.

2:2


Doen komen zal hij haar

tot de zonen van Aäron,
de priesters,
en grijpen zal hij daaruit een volle greep
uit haar volkorenmeel en uit haar olijfolie,
bóven al haar wierook;
in rook doen opgaan zal de priester
   een gedenkdeel van haar op het altaar,-

als een vuuroffer, een reuk die-tot-rust brengt
   voor de Ene!

2:3


En wat er van de broodgift overblijft

is voor Aäron en voor zijn zonen;
een heiligdom van heiliging
   uit de vuuroffers van de Ene!

••

2:4


En wanneer je nadert met als toenadering
   een broodgift
   gebakken in de oven,-

dan van volkorenmeel: ongezuurde koeken,
   weekgemaakt met olijfolie

en ongezuurde wafels, gezalfd met olijfolie.
••

2:5


En als een broodgift
   op een plaat je toenadering is:

van volkorenmeel, weekgemaakt
   met olijfolie,
   en ongezuurd zal die wezen.

2:6


Breek haar in brokken

en overgiet haar met olijfolie;
een broodgift is dat.
••

2:7


En als een broodgift in een pan
   je toenadering is:

van volkorenmeel met olijfolie
   zul je haar maken.

2:8


Doen komen zul je de broodgift

die hieruit wordt gemaakt, naar de Ene;
doen naderen zul je haar tot de priester,
en met haar zal hij naar het altaar treden.

2:9


Als heffing zal de priester
   van de broodgift een gedenkdeel
   van haar nemen

en in rook doen opgaan op het altaar,-
als een vuuroffer, een reuk die-tot-rust-brengt
   voor de Ene.

2:10


En wat er van de broodgift overblijft

is voor Aäron en voor zijn zonen;
een heiligdom van heiliging is het
   onder de vuuroffers van de Ene!

2:11


Géén enkele broodgift

welke ge doet naderen tot de Ene
zal aangemaakt worden met gist;
nee, welk zuursel en welk honingzoet ook,-
nooit zult ge daarvan een vuuroffer
   in rook doen opgaan
   voor de Ene.

2:12


Als éérste toenadering
   kunt ge die doen naderen
   tot de Ene,

maar als een reuk die-tot-rust-brengt
   zullen ze die niet doen opgaan
   op het altaar.

2:13


En elke toenadering
   met een broodgift van jou

zul je zouten met zout,
en nooit zul je het laten ophouden:
het zout van het verbond met je God,
op je broodgift;
bij elke toenadering van jou
   zul je doen naderen:
   zout!

••