dan zal ik geven: regens op hun tijd en zal het land geven: zijn gewas en geeft het geboomte van het veld zijn vrucht.
5
Dan bereikt voor u de dorstijd de druivenpluk en de druivenpluk reikt tot het zaaien; uw brood zult ge eten tot verzadiging en wonen zult ge in uw land in veiligheid.
6
Geven zal ik: vrede op aarde* Of: in het land.,- gaan liggen zult ge en niemand die u opschrikt; boos gedierte zal ik doen ophouden uit het land en geen zwaard doorkruist meer uw land.
7
Achtervolgen zult ge uw vijanden; die vallen dan voor uw aanschijn neer voor het zwaard.
8
Achtervolgen zullen vijf van u een honderdtal en honderd van u zullen een menigte achtervolgen; vallen zullen uw vijanden voor uw aanschijn voor het zwaard.
9
Ik zal mij tot u wenden en u vruchtbaar maken en u vermenigvuldigen; gestand doen zal ik mijn verbond met u.
10
Eten zult ge de oude oogst van het oude jaar, en de oude naar buiten moeten doen vanwege de verschijning van de nieuwe!
11
Mijn woning geef ik plaats onder u: mijn ziel walgt niet meer van u!
12
Omwandelen zal ik onder u en er voor u wezen als God; en gij zult er voor mij zijn als gemeente.
13
Ik, de Ene, ben uw God, die u heb uitgeleid uit het land van Egypte om geen dienaars meer van hén te wezen; ik breek de stangen van uw juk en doe u rechtop gaan. •