Instellingen

1

Al ben ik de kerel die ellende gezien heeft,
onder de stok van zijn verbolgenheid;

2

al heeft hij mij geleid en doen gaan
   naar het duister en niet naar het licht,

3

al verandert zijn hand tegen mij, iedere keer,
   heel de dag,
••

4

ben ik het wiens vlees en vel hij versleet,
wiens botten hij heeft verbrijzeld,

5

bouwde hij tegen mij een omsingeling op
   van alsem en absint,

6

borg hij mij op in duisternissen,
zoals de doden van eeuwig,-
••

7

geen uitweg was er,
   die had hij dichtgemetseld
   en mijn koperen ketting had hij verzwaard;

8

geen schreeuwen
   en hulpgeroep hielp mij ook,
hij sloot zich af voor mijn gebed;

9

gehouwen steenblokken
   metselde hij over mijn wegen,
van mijn paden maakte hij een doolhof,
••

10

de loerende beer was hij mij,
een leeuw op verborgen plekken;

11

dwaalwegen liet hij mij gaan
   en verscheurde mij,
   hij heeft een woestenij van mij gemaakt;

12

doelwit voor zijn pijl,
   daarvoor posteerde hij mij,
spande zijn boog,-
••

13

en liet de ‘zonen uit zijn koker’
komen in mijn nieren;

14

een lachertje
   voor heel mijn gemeenschap werd ik,
hun snarenspel, heel de dag,

15

en met bitterheden heeft hij mij verzadigd,
   mij met alsem gelaafd; aan
••

16

flinters liet hij mij de tanden bijten
   op de kiezel,
hij drukte mij neer in de as;

17

fluks werd mijn ziel beroofd van vrede
en vergat ik het goede leven;

18

futloos zei ik: wég is wat ik was
en wat ik verwachtte van de Ene!-
••

19

gedenk mijn ellende en ontheemdheid:
alsem en gal!-

20

gedenken, ja gedenken zult gij
hoe mijn ziel zich in mij neerbuigt;

21

gebukt zal ik dit terugbrengen in mijn hart
en hierop mijn verwachting funderen:
••

22

het zijn de vriendschapsdaden van de Ene
dat het niet met ons gedaan is,
dat zijn ontfermingen niet ten einde zijn;

23

helemaal nieuw zijn zij, ochtend na ochtend,
groot is uw trouw!-

24

hij, de Ene, is mijn deel, zegge mijn ziel,
daarom blijf ik wachten op hem;
••

25

in-goed is de Ene voor wie hoopt op hem,
voor de ziel die hem zoekt;

26

in-goed is het stil te wachten
op redding door de Ene;

27

in-goed is het voor een kerel
dat hij in zijn jeugd een juk draagt;
••

28

ja, laat hij eenzaam zitten en stil zijn
wanneer het hem is opgelegd;

29

ja, laat hij zijn mond neerdrukken in het stof:
misschien is er hoop!-

30

ja, laat hij zijn kaak toekeren aan wie
   hem slaat, en verzadigd worden van smaad!-
••