Instellingen
1 | Al ben ik de kerel die ellende gezien heeft, | Klaagliederen 3 |
2 | al heeft hij mij geleid en doen gaan | |
3 | al verandert zijn hand tegen mij, iedere keer, | |
4 | ben ik het wiens vlees en vel hij versleet, | |
5 | bouwde hij tegen mij een omsingeling op | |
6 | borg hij mij op in duisternissen, | |
7 | geen uitweg was er, | |
8 | geen schreeuwen | |
9 | gehouwen steenblokken | |
10 | de loerende beer was hij mij, | |
11 | dwaalwegen liet hij mij gaan | |
12 | doelwit voor zijn pijl, | |
13 | en liet de ‘zonen uit zijn koker’ | |
14 | een lachertje | |
15 | en met bitterheden heeft hij mij verzadigd, | |
16 | flinters liet hij mij de tanden bijten | |
17 | fluks werd mijn ziel beroofd van vrede | |
18 | futloos zei ik: wég is wat ik was | |
19 | gedenk mijn ellende en ontheemdheid: | |
20 | gedenken, ja gedenken zult gij | |
21 | gebukt zal ik dit terugbrengen in mijn hart | |
22 | het zijn de vriendschapsdaden van de Ene | |
23 | helemaal nieuw zijn zij, ochtend na ochtend, | |
24 | hij, de Ene, is mijn deel, zegge mijn ziel, | |
25 | in-goed is de Ene voor wie hoopt op hem, | |
26 | in-goed is het stil te wachten | |
27 | in-goed is het voor een kerel | |
28 | ja, laat hij eenzaam zitten en stil zijn | |
29 | ja, laat hij zijn mond neerdrukken in het stof: | |
30 | ja, laat hij zijn kaak toekeren aan wie |