Instellingen

1


Werp je brood uit

over het aanschijn van het water,-
want na hoeveel dagen ook vind je het weer;

2


maar verdeel het in zevenen,
   of zelfs in achten,-

want je weet niet
wat er aan kwaad zal geschieden op aarde.

3


Als de wolken vol zitten

gieten zij in een stortbui
   zich leeg over de aarde,

en of een boom neervalt naar het zuiden
   of naar het noorden,-

de plek waar de boom valt
   daar blijft hij liggen.

4


Wie te waakzaam is voor wind
   zal niet zaaien,-

en wie steeds maar de wolken aanziet
   kan niet maaien.

5


Zoals je niet weet
   wat de weg is van de wind

en evenmin van de beenderen
   in de gevulde moederschoot,-

evenzo
heb je geen weet van het doen van God
waarmee hij alles doet.

6


Zaai je zaad in de ochtend

en gun ook tegen de avond je hand geen rust;
want je weet niet wat het meest geschikt is,
   het een of het ander,

of dat die twee zo goed zijn als één.

7


Zoet is het licht,-

en goed is het voor de ogen
   om de zon te zien.

8


Ja, als de mens vele jaren leeft
   moet hij zich in die alle verheugen,-

en van de dagen der duisternis bedenken
dat zij vele zullen zijn:
   al wat komt is ijlheid.

9


Verheug je, jongeman, in je jeugd

en doe je hart tegoed
   in de dagen van je jongelingschap;

volg de wegen van je hart
en wat je ogen zien,-
weet
dat God over dit alles
   jou zal doen komen in het gericht;

10


verwijder verdriet uit je hart

en laat kwaad aan je lijf voorbijgaan;
want jeugd en morgenglans zijn ijl.