maar verdeel het in zevenen, of zelfs in achten,- want je weet niet wat er aan kwaad zal geschieden op aarde.
3
Als de wolken vol zitten gieten zij in een stortbui zich leeg over de aarde, en of een boom neervalt naar het zuiden of naar het noorden,- de plek waar de boom valt daar blijft hij liggen.
4
Wie te waakzaam is voor wind zal niet zaaien,- en wie steeds maar de wolken aanziet kan niet maaien.
5
Zoals je niet weet wat de weg is van de wind en evenmin van de beenderen in de gevulde moederschoot,- evenzo heb je geen weet van het doen van God waarmee hij alles doet.
6
Zaai je zaad in de ochtend en gun ook tegen de avond je hand geen rust; want je weet niet wat het meest geschikt is, het een of het ander, of dat die twee zo goed zijn als één.
7
Zoet is het licht,- en goed is het voor de ogen om de zon te zien.
8
Ja, als de mens vele jaren leeft moet hij zich in die alle verheugen,- en van de dagen der duisternis bedenken dat zij vele zullen zijn: al wat komt is ijlheid.
9
Verheug je, jongeman, in je jeugd en doe je hart tegoed in de dagen van je jongelingschap; volg de wegen van je hart en wat je ogen zien,- weet dat God over dit alles jou zal doen komen in het gericht;
10
verwijder verdriet uit je hart en laat kwaad aan je lijf voorbijgaan; want jeugd en morgenglans zijn ijl.