Instellingen

28


Wat dunkt u:

een mens had twee kinderen;
hij komt naar de eerste toe en zegt:
kind, ga heen, werk heden in de wijngaard!

29


Ten antwoord zegt hij:

ík (zal gaan), heer!– en hij gaat niet.

30


Hij komt tot de tweede

en zegt evenzo;
zijn antwoord is dat hij zegt:
dat wil ik niet!– later krijgt hij spijt
en gaat wél.

31


Wie van de twee

heeft de wil van de vader gedaan?
Ze zeggen: de laatste…
Jezus zegt tot hen:

amen is het, zeg ik u,

dat de tollenaars en de hoeren
u zullen voorgaan
naar het koninkrijk van God!

32


Want Johannes kwam tot u

op een weg van gerechtigheid
en ge hebt hem niet geloofd;
de tollenaars en de hoeren,
die hebben hem geloofd!-
gíj hebt dat gezien maar hebt
later niet zo’n spijt gekregen.
dat ge in hem zijt gaan geloven!

33


Hoort een ander zinnebeeld!

Er is een mens geweest, een heer-des-huizes.
Hij ‘plantte een wijngaard aan,
zette een omheining eromheen,
groef erin een perskuip uit
en bouwde een toren erbij’ (Jes. 5,1-2).
Hij gaf hem uit aan landbewerkers
en ging op reis.

34


Wanneer het moment van de vruchten

nadert, zendt hij zijn dienaren uit
naar de landbewerkers
om zijn vruchten aan te nemen.

35


De landbewerkers nemen zijn dienaars vast,

ontvellen er een, doden er een
en stenigen er een!