15 | wanneer ge dus ‘de gruwel der verwoesting’ die voorzegd is door Daniël, de profeet, ziet staan ‘op een heilige plaats’
(Dan. 11,31) -wie dit leest* Of: herkent. denke het zich in!-
| |
16 | laten dán wie in Judea zijn de bergen in vluchten;
| |
17 | wie op het platte dak is, moet niet afdalen om iets uit zijn huis te halen
| |
18 | en wie op de akker is moet niet achterwaarts omkeren om zijn mantel op te halen.
| |
19 | Wee die (een kind) in de schoot hebben of zogen in die dagen;
| |
20 | bidt dat uw vlucht niet in een winter moet geschieden of op een sabbat;
| |
21 | want er zal dán een grote verdrukking zijn ‘zoals niet geschied is vanaf ‘s werelds begin tot nu toe’ (Dan. 12,1), en ook niet geschieden zal;
| |
22 | als die dagen niet werden verkort zou alle vlees reddeloos zijn; maar vanwege de uitgelezenen zullen die dagen worden verkort.
| |
23 | Als dán iemand tot u zegt: zie, hier is de Gezalfde, of: hier,- gelooft het niet!-
| |
24 | want er zullen pseudogezalfden en pseudoprofeten ontwaken, en zij zullen grote ‘tekenen en wonderen geven’ (Deut. 13,2) zodat ze, als het mogelijk is, ook de uitgelezenen laten verdwalen;
| |
25 | zie, ik heb het u voorzegd!
| |
26 | Als ze dan tot u zeggen ‘zie, in de woestijn is hij!’- trekt er niet op uit; ‘zie, in de binnenkamers!’, gelooft het niet!
| |
27 | Want zoals de bliksem uittrekt van het oosten en schijnt tot in het westen, zó zal zijn de nadering van de mensenzoon!
| |
28 | ‘Waar het aas is zullen de arenden zich verzamelen!’.
| |
29 | Maar meteen ná de verdrukking van die dagen ‘zal de zon worden verduisterd en de maan haar glans niet geven,- zullen de sterren van de hemel vallen en de machten der hemelen door elkaar worden geschud’ (Jes. 13,10; 34,4);
| |
30 | dán zal het teken van de mensenzoon in de hemel verschijnen, en dán ‘zullen alle stammen van het land zich op de borst slaan’ (Zach. 12,12) en zien ‘de mensenzoon komend op de wolken des hemels’ (Dan. 7,13) met macht en vele glorie
| |
31 | hij zal zijn boden uitzenden ‘met groot trompetgeschal’ (Jes. 27,13) en zij zullen zijn uitgelezenen samenbrengen ‘uit de vier windstreken van de hoeken van hemelen tot aan hun (andere) hoeken’ (Deut. 30,4)!
| |
32 | Leert van de vijgenboom het zinnebeeld: wanneer ten slotte haar tak week wordt en de bladeren uitbotten herkent ge dat de zomer nabij is;
| |
33 | zó ook gíj: wanneer ge al deze dingen ziet, herkent dan dat het nabij is, voor de deuren (staat);
| |
34 |
amen is het, zeg ik u, dat deze generatie niet voorbijgaat eer al deze dingen geschied zijn; | |
35 | de hemel en de aarde,- dat zal voorbijgaan, maar mijn woorden: mogen die níet voorbijgaan!-
| |