1 | Dán wordt Jezus omhooggevoerd naar de woestijn door de Geest, om beproefd te worden door de uiteenwerper.
| |
2 | Na veertig dagen en veertig nachten vasten raakt hij ten slotte uitgehongerd.
| |
3 | De beproever komt op hem toe en zegt tot hem: als je een zoon van God bent, zeg dan dat deze stenen broden worden!
| |
4 | Maar hij zegt ten antwoord: er is geschreven: niet bij brood alleen zal de mens leven, maar bij alle spreken dat voorbijtrekt door de mond van God (Deut. 8,3)!
| |
5 | Dán neemt de uiteenwerper hem mee naar de heilige stad, doet hem staan op de dakrand van het heiligdom
| |
6 | en zegt tot hem: als je een zoon van God bent, werp jezelf dan naar beneden; want er is geschreven: aan zijn engelen zal hij over jou gebieden, en op handen zullen ze je heffen opdat je je voet niet aan een steen stoot (Ps. 91,11-12)!
| |
7 | Jezus brengt tot hem uit: wéér iets dat geschreven is: je zult de Heer, je God, niet beproeven
(Deut. 6,16)!
| |
8 | Weer neemt de uiteenwerper hem mee, naar een zeer hoge berg; hij toont hem alle koninkrijken van de wereld-op-orde en hun glorie,
| |
9 | en hij zegt tot hem: dat alles zal ik jou geven, als je neervalt en hulde brengt aan mij!
| |
10 | Dán zegt Jezus tot hem: ga weg, satan!– want er is geschreven: de Heer, je God, zul je huldigen en alleen hém vereren (Deut. 6,13)!
| |
11 | Dán laat de uiteenwerper hem los, en zie, engelen komen tot hem en hebben hem bediend.
| |
12 | Maar als hij hoort dat Johannes is overgeleverd, wijkt hij uit naar Galilea.
| |
13 | Hij laat Nazaret achter zich en komt aan en gaat wonen in Kafarnaoem aan de zee, in de gebieden van Zebulon en Naftali;
| |
14 | zodat vervuld wordt wat is gesproken door de profeet Jesaja als hij zegt:
| |
15 | land van Zebulon en land van Naftali, aan de weg naar zee, aan de overkant van de Jordaan, Galilea der volkeren:
| |
16 | de gemeenschap die neerzit in duisternis ziet een groot licht, en wie neerzitten in een streek vol schaduw van dood, hun is een licht opgegaan (Jes. 8,23; 9,1)!
| |
17 | Van dan af begint Jezus te prediken; hij zegt: bekeert u,- want genaderd is het koninkrijk der hemelen!
| |
18 | Omwandelend langs de zee van Galilea ziet hij twee broers: Simon die Petrus heet en Andreas, zijn broer; zij werpen een werpnet uit, de zee in; want zij zijn vissers geweest.
| |
19 | Hij zegt tot hen: hierheen, achter mij aan en ik zal u vissers van mensen maken!
| |
20 | Zij laten meteen hun netten achter en volgen hem.
| |
21 | Daarvandaan verderlopend ziet hij twee andere broers, Jakobus van Zebedeüs en Johannes, zijn broer, in het schip met Zebedeüs, hun vader, bezig hun netten te klaren; hij roept hen
| |
22 | en zij laten meteen het schip en hun vader achter en volgen hem.
| |
23 | Hij trekt rond in heel Galilea; hij geeft onderricht in hun samenkomsten, predikt de aankondiging van het koninkrijk en geneest elke ziekte en elke kwaal in de gemeenschap.
| |
24 | Wat over hem te horen is komt tot in heel Syrië; ze brengen tot hem allen die het kwalijk hebben, door velerlei ziekten en pijnen vastgehouden, van demonen bezetenen, maanzieken en verlamden, en hij geneest ze.
| |
25 | Vele scharen volgen hem, vanaf Galilea en Dekapolis, Jeruzalem, Judea en het Overjordaanse.
| |