Instellingen

1


Maar als hij van de berg afdaalt

volgen hem vele scharen.

2


En zie, een huidvraatlijder is tot hem gekomen

en heeft hem hulde bewezen, zeggend:
heer, als jij dat wilt
ben je bij machte mij te reinigen!

3


Hij strekt de hand uit,

pakt hem vast en zegt:
ik wil het,- wórd gereinigd!
En meteen wordt hij gereinigd
van zijn huidvraat.

4


Jezus zegt tot hem:

zie toe dat je niemand iets zegt,
maar ga heen,
‘toon jezelf aan de heiligdomsdienaar’

(Lev. 13,19)

en offer de gave
die Mozes heeft opgedragen;
dat is voor hen een getuigenis!

5


Als hij Kafarnaoem binnenkomt,

komt een centurio tot hem
die hem te hulp roept

6


en zegt: heer, mijn jongen ligt

verlamd in huis neergeworpen
en lijdt verschrikkelijk pijn!

7


Hij zegt tot hem:

ík zal komen en zal hem genezen!

8


Maar ten antwoord

brengt de overste over honderd uit:
heer, ik ben niet waard
dat u onder mijn dak binnenkomt;
nee, zeg het alleen met een woord
en mijn jongen zal geheeld worden!-

9


want ook ík ben een mens

onder gezag,
ik heb soldaten onder mij
en zeg tot déze ‘ga heen’
en hij gaat,
tot díe ‘kom’ en hij komt,
en tot mijn dienaar ‘doe dit’
en hij doet het!

10


Als Jezus dat hoort

is hij verwonderd,
en zegt tot wie volgen:

amen is het, zeg ik u,

dat bij niemand in Israël
ik zo’n geloof gevonden heb;

11


maar ik zeg u dat velen

‘van zonsopgang en zonsondergang’ (Jes. 49,12)
zullen komen
en met Abraham en Isaak en Jakob
zullen aanliggen
in het koninkrijk der hemelen,

12


terwijl de zonen van het koninkrijk

zullen worden uitgeworpen
naar de buitenste duisternis;
daar zal het geween zijn
en het tandengeknars!

13


En tot de hoofdman over honderd

zegt Jezus: ga heen,
aan jou moet geschieden
zoals je hebt geloofd!
In dát uur wordt de jongen geheeld.

14


Als Jezus het huis van Petrus

binnenkomt,
ziet hij diens schoonmoeder
neergeworpen en in koortsvuur.

15


Hij pakt haar hand vast,

en het koortsvuur laat haar los;
zij wordt wakker,-
en is hem gaan bedienen.

16


Als het later wordt

brengen ze tot hem
velen die van demonen bezeten zijn;
met een woord
werpt hij de geesten uit,
en allen die er kwalijk aan toe zijn
geneest hij.

17


Zodat in vervulling gaat

wat is gesproken door de profeet
Jesaja, als hij zegt:
híj heeft van ons de zwakheden aangenomen
en de ziekten heeft hij getorst (Jes. 53,4)!

18


Maar als Jezus

zo’n schare om zich heen ziet,
beveelt hij te vertrekken
naar de overzij.

19


Eén schriftgeleerde komt tot hem

en zegt:
leermeester, jou zal ik volgen
waarheen je ook gaat!

20


Jezus zegt tot hem:

de vossen hebben holen
en de vogels van de hemel
woningen hier beneden,
maar de mensenzoon heeft niets
waarop hij zijn hoofd kan neerleggen!

21


Een ander, een van de leerlingen,

zegt tot hem: heer, sta mij toe
eerst heen te gaan
en mijn vader te begraven!

22


Maar Jezus zegt tot hem:

volg mij, en laat de doden
hun doden begraven!

23


Als hij het schip in stapt

volgen hem zijn leerlingen.

24


En zie, er geschiedt een groot beven

in de zee, zodat het schip
overdekt wordt door de golven.
Maar hij is ingeslapen.

25


Ze komen bij hem, wekken hem

en zeggen: heer, red u* Of: breng redding.,
we vergaan!

26


En hij zegt tot hen:

waarom zijt ge zo bang, kleingelovigen?
Dán
-ontwaakt-
bestraft hij de winden en de zee
en er geschiedt grote stilte.

27


De mensen verwonderen zich

en zeggen: wat voor iemand is dit?-
omdat ook de winden en de zee
hem onderhorig zijn.

28


Als hij aankomt aan de overkant,

in de streek van de Gadarenen,
lopen hem er twee tegemoet
die van demonen zijn bezeten;
ze komen uit de graven
en zijn heel wild, zodat niemand
de sterkte heeft om over die weg
voorbij te komen.

29


En zie, zij schreeuwen en zeggen:

hebben wij en jij iets samen,
zoon van God?-
ben je hier gekomen
om ons vóór het moment te pijnigen?

30


Er is ver van hen

een kudde van vele zwijnen
aan het weiden geweest.