1 | Maar als hij van de berg afdaalt volgen hem vele scharen.
| |
2 | En zie, een huidvraatlijder is tot hem gekomen en heeft hem hulde bewezen, zeggend: heer, als jij dat wilt ben je bij machte mij te reinigen!
| |
3 | Hij strekt de hand uit, pakt hem vast en zegt: ik wil het,- wórd gereinigd! En meteen wordt hij gereinigd van zijn huidvraat.
| |
4 | Jezus zegt tot hem: zie toe dat je niemand iets zegt, maar ga heen, ‘toon jezelf aan de heiligdomsdienaar’
(Lev. 13,19) en offer de gave die Mozes heeft opgedragen; dat is voor hen een getuigenis!
| |
5 | Als hij Kafarnaoem binnenkomt, komt een centurio tot hem die hem te hulp roept
| |
6 | en zegt: heer, mijn jongen ligt verlamd in huis neergeworpen en lijdt verschrikkelijk pijn!
| |
7 | Hij zegt tot hem: ík zal komen en zal hem genezen!
| |
8 | Maar ten antwoord brengt de overste over honderd uit: heer, ik ben niet waard dat u onder mijn dak binnenkomt; nee, zeg het alleen met een woord en mijn jongen zal geheeld worden!-
| |
9 | want ook ík ben een mens onder gezag, ik heb soldaten onder mij en zeg tot déze ‘ga heen’ en hij gaat, tot díe ‘kom’ en hij komt, en tot mijn dienaar ‘doe dit’ en hij doet het!
| |
10 | Als Jezus dat hoort is hij verwonderd, en zegt tot wie volgen:
amen is het, zeg ik u, dat bij niemand in Israël ik zo’n geloof gevonden heb;
| |
11 | maar ik zeg u dat velen ‘van zonsopgang en zonsondergang’ (Jes. 49,12) zullen komen en met Abraham en Isaak en Jakob zullen aanliggen in het koninkrijk der hemelen,
| |
12 | terwijl de zonen van het koninkrijk zullen worden uitgeworpen naar de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars!
| |
13 | En tot de hoofdman over honderd zegt Jezus: ga heen, aan jou moet geschieden zoals je hebt geloofd! In dát uur wordt de jongen geheeld.
| |
14 | Als Jezus het huis van Petrus binnenkomt, ziet hij diens schoonmoeder neergeworpen en in koortsvuur.
| |
15 | Hij pakt haar hand vast, en het koortsvuur laat haar los; zij wordt wakker,- en is hem gaan bedienen.
| |
16 | Als het later wordt brengen ze tot hem velen die van demonen bezeten zijn; met een woord werpt hij de geesten uit, en allen die er kwalijk aan toe zijn geneest hij.
| |
17 | Zodat in vervulling gaat wat is gesproken door de profeet Jesaja, als hij zegt: híj heeft van ons de zwakheden aangenomen en de ziekten heeft hij getorst (Jes. 53,4)!
| |
18 | Maar als Jezus zo’n schare om zich heen ziet, beveelt hij te vertrekken naar de overzij.
| |
19 | Eén schriftgeleerde komt tot hem en zegt: leermeester, jou zal ik volgen waarheen je ook gaat!
| |
20 | Jezus zegt tot hem: de vossen hebben holen en de vogels van de hemel woningen hier beneden, maar de mensenzoon heeft niets waarop hij zijn hoofd kan neerleggen!
| |
21 | Een ander, een van de leerlingen, zegt tot hem: heer, sta mij toe eerst heen te gaan en mijn vader te begraven!
| |
22 | Maar Jezus zegt tot hem: volg mij, en laat de doden hun doden begraven!
| |
23 | Als hij het schip in stapt volgen hem zijn leerlingen.
| |
24 | En zie, er geschiedt een groot beven in de zee, zodat het schip overdekt wordt door de golven. Maar hij is ingeslapen.
| |
25 | Ze komen bij hem, wekken hem en zeggen: heer, red u* Of: breng redding., we vergaan!
| |
26 | En hij zegt tot hen: waarom zijt ge zo bang, kleingelovigen? Dán -ontwaakt- bestraft hij de winden en de zee en er geschiedt grote stilte.
| |
27 | De mensen verwonderen zich en zeggen: wat voor iemand is dit?- omdat ook de winden en de zee hem onderhorig zijn.
| |
28 | Als hij aankomt aan de overkant, in de streek van de Gadarenen, lopen hem er twee tegemoet die van demonen zijn bezeten; ze komen uit de graven en zijn heel wild, zodat niemand de sterkte heeft om over die weg voorbij te komen.
| |
29 | En zie, zij schreeuwen en zeggen: hebben wij en jij iets samen, zoon van God?- ben je hier gekomen om ons vóór het moment te pijnigen?
| |
30 | Er is ver van hen een kudde van vele zwijnen aan het weiden geweest.
| |