Van veraf ziet hij een vijgenboom die bladeren heeft, en hij komt (ernaartoe) of hij misschien iets aan haar kan vinden, en als hij bij haar komt vindt hij niets dan bladeren; want het is niet het moment voor vijgen geweest.
14
Als zijn oordeel zegt hij tot haar: moge tot in der eeuwigheid nooit meer iemand een vrucht van jou eten! Zijn leerlingen hebben dat gehoord.
15
Ze komen Jeruzalem binnen. En als hij het heiligdom binnenkomt begint hij met het uitwerpen van wie in het heiligdom kopen en verkopen; de tafels van de wisselaars en de stoelen van wie de duiven verkopen keert hij om,
16
en hij laat niet toe dat iemand gereedschap door het heiligdom draagt.
17
Hij heeft daarover onderricht gegeven en tot hen gezegd: is er niet geschreven ‘mijn huis zal tot huis van gebed worden geroepen voor alle volken’ (Jes. 56,7)?- maar wat júllie ervan hebben gemaakt is ‘een rovershol’ (Jer. 7,11)!
18
Dat horen de heiligdomsoversten en de schriftgeleerden, en ze zijn ernaar gaan zoeken hoe ze hem kunnen ombrengen; want ze zijn hem gaan vrezen, want heel de schare is ontsteld geweest over zijn onderricht.
19
Toen de schemering aanbrak zijn ze weggetrokken, de stad uit.
20
Als ze in de vroegte er voorbijtrekken zien ze de vijgenboom vanuit de wortels verdord.
21
Petrus, het voorval indachtig, zegt tot hem: rabbi, zie eens, de vijgenboom die je hebt vervloekt is verdord!