En Jezus zegt tot hem: je kijkt op tegen deze grote gebouwen?- er zal geen steen op een steen gelaten worden die niet zal worden losgemaakt!
3
Toen hij was gaan zitten op de Olijfberg, tegenover het heiligdom, heeft, in afzondering, Petrus met Jakobus, Johannes en Andreas hem de vraag gesteld:
4
zeg ons, wanneer zal het zijn, deze dingen en wat is het teken wanneer het zich gaat voltrekken, al deze dingen?
5
Maar Jezus begint met tot hen te zeggen: kijkt uit dat niemand u tot dwaling brengt!-
6
velen zullen komen onder mijn naam en zeggen ‘ik ben het!’ en velen tot dwaling brengen;
7
nee, wanneer ge zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen, schrikt dan niet; ‘het móet geschieden’ (Dan. 2,28), maar dat is het einde nog niet;
8
want ‘volk zal ontwaken tegen volk en koninkrijk tegen koninkrijk’ (Jes. 19,2); er zullen op sommige plaatsen aardbevingen zijn, er zullen hongersnoden zijn; een begin van weeën is dat;
9
maar gij, kijkt uit voor uzelf; ze zullen u overgeven aan sanhedrins en samenkomsten; ge zult worden mishandeld en voor stadhouders en koningen worden opgesteld vanwege mij, tot een getuigenis voor hen;
10
en aan al de volkeren moet eerst de aankondiging worden gepredikt;
11
en wanneer ze u wegvoeren en u overgeven, weest niet bezorgd wat ge zult uitspreken, nee, wat u in dat uur zal worden gegeven, spreekt dat uit; want niet gíj zijt het die spreekt nee, de heilige geestesadem;
12
een broeder zal een broeder overgeven ter dood en een vader een kind, en ‘kinderen zullen opstaan tegen ouders’ (Micha 7,6) en hen doden;
13
ge zult (mensen) zijn die worden gehaat door allen, vanwege mijn naam; maar wie volhardt ten einde toe, die zal worden gered;