Instellingen

1


Als hij uit het heiligdom vertrekt

zegt één van zijn leerlingen tot hem:
leermeester, zie: wat een steenblokken
en wat een gebouwen!

2


En Jezus zegt tot hem:

je kijkt op tegen deze grote gebouwen?-
er zal geen steen
op een steen gelaten worden
die niet zal worden losgemaakt!

3


Toen hij was gaan zitten

op de Olijfberg,
tegenover het heiligdom,
heeft, in afzondering,
Petrus met Jakobus, Johannes
en Andreas hem de vraag gesteld:

4


zeg ons, wanneer zal het zijn, deze dingen

en wat is het teken wanneer het
zich gaat voltrekken, al deze dingen?

5


Maar Jezus begint met tot hen te zeggen:

kijkt uit dat niemand u tot dwaling brengt!-

6


velen zullen komen onder mijn naam

en zeggen ‘ik ben het!’
en velen tot dwaling brengen;

7


nee, wanneer ge zult horen

van oorlogen en geruchten van oorlogen,
schrikt dan niet;
‘het móet geschieden’ (Dan. 2,28),
maar dat is het einde nog niet;

8


want ‘volk zal ontwaken tegen volk

en koninkrijk tegen koninkrijk’ (Jes. 19,2);
er zullen op sommige plaatsen
aardbevingen zijn,
er zullen hongersnoden zijn;
een begin van weeën is dat;

9


maar gij, kijkt uit voor uzelf;

ze zullen u overgeven
aan sanhedrins en samenkomsten;
ge zult worden mishandeld
en voor stadhouders en koningen
worden opgesteld vanwege mij,
tot een getuigenis voor hen;

10


en aan al de volkeren moet eerst

de aankondiging worden gepredikt;

11


en wanneer ze u wegvoeren

en u overgeven, weest niet
bezorgd wat ge zult uitspreken,
nee, wat u in dat uur
zal worden gegeven, spreekt dat uit;
want niet gíj zijt het die spreekt
nee, de heilige geestesadem;

12


een broeder zal een broeder

overgeven ter dood
en een vader een kind,
en ‘kinderen zullen opstaan tegen ouders’

(Micha 7,6)

en hen doden;

13


ge zult (mensen) zijn

die worden gehaat door allen,
vanwege mijn naam;
maar wie volhardt ten einde toe,
die zal worden gered;