Want velen hebben leugenachtig tegen hem getuigd, en ook zijn de getuigenissen niet gelijkluidend geweest.
57
Enkelen zijn opgestaan en hebben leugenachtig tegen hem getuigd,
58
zeggend: wíj hebben hem horen zeggen ‘ík zal deze tempel, die met handen gemaakt is, ‘oplossen’, en zal in drie dagen een andere bouwen, niet met handen gemaakt!’
59
En ook zó is hun getuigenis niet gelijkluidend geweest.
60
Dan staat de heiligdomsoverste op, (loopt) naar het midden, ondervraagt Jezus en zegt: beantwoordt u niet wat zíj tegen u getuigen?
61
Maar hij is blijven zwijgen en heeft helemaal niets geantwoord. Weer heeft de heiligdomsoverste hem een vraag gesteld; hij zegt tot hem: ú, bent u de Gezalfde, de zoon van de Gezegende?
62
Jezus zegt: dat bén ík, en ge zult zien ‘de mensenzoon gezeten ter rechterhand van de Kracht’ (Ps. 110,1) en ‘komende met de wolken des hemels’ (Dan. 7,13)!
63
Maar de heiligdomsoverste scheurt zijn gewaden en zegt: waarvoor hebben we nog getuigen nodig?-
64
ge hebt de godslastering gehoord; wat schijnt u toe? Zij zijn allen van oordeel geweest dat hij des doods schuldig was.