1 | Als de sabbat afloopt, kopen Maria Magdalena, Maria van Jakobus, en Salome, balsems en komen hem zalven.
| |
2 | Zeer vroeg op de eerste van de week komen zij aan bij de gedenkplaats, bij het opgaan van de zon.
| |
3 | Ze hebben tot elkaar gezegd: wie zal voor ons de steen wegwentelen van de poort van de gedenkplaats?-
| |
4 | en nu ze opkijken aanschouwen ze dat hij is weggewenteld, de steen,- hoewel hij heel groot is geweest (Gen. 29,2).
| |
5 | Als ze de gedenkplaats binnenkomen zien ze aan de rechterkant een jongeman zitten, met een witte mantel omgeworpen, en ze zijn stomverbaasd.
| |
6 | Maar hij zegt tot hen: niet zo verbaasd!- ge zoekt Jezus, de Nazarener, die gekruisigd is?- hij is opgewekt, hij is niet hier; zie, dit is de plaats waar ze hem hebben gelegd;
| |
7 | nee, gaat heen, zegt aan zijn leerlingen en aan Petrus dat hij u voorgaat naar Galilea; daar zult ge hem zien, zoals hij u heeft gezegd!
| |
8 | Naar buiten gekomen vluchten ze weg van de gedenkplaats,- want siddering en ontzetting* Of (letterlijk naar het Grieks): extase. heeft hen bevangen; en ze zeggen aan niemand iets, want ze zijn gaan vrezen.
| |
9 | Nadat hij vroeg op de eerste van de week is opgestaan verschijnt hij het eerst aan Maria Magdalena, bij wie hij zeven demonieën heeft uitgeworpen.
| |
10 | Voortvarend verkondigt zíj het aan wie met hem zijn geweest en (nu) rouwen en wenen;
| |
11 | als ook zíj horen dat hij leeft en door haar is aanschouwd, geloven zij het niet.
| |
12 | Daarna verschijnt hij aan twee van hen terwijl zij wandelen, in een andere gedaante, terwijl zij op weg zijn naar een akker;
| |
13 | ook die komen terug en verkondigen het aan de overigen; en ook hén geloven ze niet.
| |
14 | Maar later verschijnt hij, terwijl zij aanliggen, aan de elf, en hekelt hun ongeloof en hardhartigheid omdat zij hen die hem hebben aanschouwd als opgewekte niet geloven.
| |
15 | Dan zegt hij tot hen: trekt uit tot heel de wereld en predikt de evangelieverkondiging aan heel de schepping:
| |
16 | wie zal geloven en zich laat dopen zal worden gered, maar wie niet gelooft zal worden veroordeeld;
| |
17 | maar déze tekenen zullen hen die geloven volgen: in mijn naam zullen zij demonieën uitwerpen, in nieuwe talen spreken;
| |
18 | slangen zullen ze optillen en zelfs als ze iets dodelijks drinken zal het hen geenszins schaden; zieken zullen zij handen opleggen en die zullen het goed hebben!
| |
19 | Nadat hij dit tot hen gesproken heeft wordt de Heer Jezus dan ‘opgenomen in de hemel’ (2 Kon. 2,11) en ‘zet hij zich ter rechterhand van God’
(Ps. 110,1).
| |
20 | Maar zíj, zij trekken uit en prediken overal, terwijl de Heer met hen meewerkt en het woord bekrachtigt door de tekenen die erop volgen. | |