Instellingen

1


Ook heeft hij tot hen gezegd:


amen (is het), zeg ik u

dat er sommigen zijn van wie hier staan
die geen dood zullen proeven
voordat zij het koningschap van God
hebben zien komen in kracht!

2


Zes dagen hierna

neemt Jezus
Petrus, Jakobus en Johannes mee
en voert hen omhoog naar een steile berg,
op zichzelf, (zij) alleen.
Vóór hen wordt hij veranderd
van gedaante,

3


en zijn klederen worden glanzend,

zéér wit,
zo wit als geen voller op de aarde
(ze) vermag te maken.

4


En aan hen laat Elia zich zien,

samen met Mozes;
zij zijn samensprekend met Jezus geweest.

5


Ten antwoord zegt Petrus tot Jezus:

rabbi, hoe goed is ‘t ons om hier te zijn!,
laten wij drie tenten maken:
voor u een, voor Mozes een
en voor Elia een!

6


Want hij heeft niet geweten

wat te antwoorden,-
want ze geraken* Letterlijk: geschieden. buitengewoon
bevreesd.

7


En het geschiedt

dat een wolk hen overschaduwt,
en er geschiedt
een stem vanuit de wolk:
dit is mijn beminde zoon,
hoort naar hem!

8


Maar als zij om zich heen kijken

zien zij ineens niemand meer
dan alleen Jezus bij hen.

9


Terwijl zij uit het gebergte afdalen

gebiedt hij hun
om aan niemand te vertellen
wat zij hebben gezien,
‘behalve wanneer de mensenzoon
uit doden zal opstaan’.

10


Dat woord houden zij vast, bij elkaar

er samen naar zoekend wat het is,
dat ‘uit doden opstaan’.

11


Ze stellen hem de vraag en zeggen:

de schriftgeleerden zeggen toch
dat eerst Elia moet komen? (Mal. 3,23)

12


Maar hij brengt tot hen uit:

ja, Elia komt eerst
om alles weer op te richten,-
en hoe is het geschreven
over de mensenzoon?-
dat hij vele dingen moet lijden
en als niets geacht zal worden (Jes. 53,3)!-

13


Echter, ik zeg u dat én Elia is gekomen

én ze met hem hebben gedaan
zoveel als ze wilden,
zoals over hem geschreven is!

14


Als zij bij de leerlingen aankomen

zien ze een veelkoppige schare om hen heen
en schriftgeleerden
met hen samen aan het zoeken.

15


En heel de schare,- meteen als ze hem zien

zijn ze helemaal verbaasd;
toehollend hebben ze hem begroet.

16


En hij stelt hun de vraag:

waarover zijt ge samen met hen
aan het zoeken?

17


Eén uit de schare antwoordt hem:

leermeester, ik bracht mijn zoon naar u toe
die een geest heeft die maakt
dat hij niet praat;

18


wanneer die hem in bezit neemt, waar dan ook,

verscheurt hij hem, en híj schuimbekt
en knarst met de tanden en verschrompelt;
ik zei tot uw leerlingen
dat ze hem moesten uitwerpen,
en ze waren niet sterk genoeg!

19


Ten antwoord zegt hij tot hen:

o generatie zonder geloof,
tot wanneer moet ik bij u zijn,
tot wanneer moet ik het met u uithouden?-
brengt hem bij mij!

20


Zij brengen hem bij hem.

Meteen als de geest hem ziet
laat hij hem stuiptrekken;
hij valt op de grond
en is schuimbekkend
heen en weer gaan rollen.

21


Hij vraagt aan zijn vader:

hoe lange tijd is het al
dat dit zó aan hem geschied is?
En hij zegt: van kindsbeen af!,

22


en veelvuldig ook

heeft hij hem én in vuur geworpen
én in wateren,
om hem om te brengen;
nee, als u iets bij machte bent,
help ons dan, wees over ons bewogen!

23


Maar Jezus zegt tot hem:

over dat ‘als u bij machte bent’,-
alles is mogelijk voor wie gelooft!

24


Meteen heeft de vader van het jongetje

met een schreeuw gezegd:
ik gelóóf!- help mij
in mijn ongeloof!

25


Maar Jezus ziet

dat er (al) een schare te hoop loopt
en bestraft de onreine geest
door tot hem te zeggen:
jij geest van niet-kunnen-praten
en doofheid,
ík draag jóu op: kom uit hem vandaan
en kom niet meer bij hem binnen!

26


En schreeuwend en veelvuldig stuiptrekkend

komt hij naar buiten,
en hij wordt als een dode,
zodat velen zeggen ‘hij is gestorven!’

27


Maar Jezus grijpt zijn hand vast

en wekt hem op, en hij staat op.

28


Hij komt een huis binnen

en in afzondering
hebben zijn leerlingen hem gevraagd:
dat wij niet bij machte zijn geweest
hem uit te werpen!

29


Hij zegt tot hen:

dit soort is door niets bij machte
naar buiten te komen,
behalve door gebed!

30


Daarvandaan naar buiten komend

zijn zij verdergetrokken door Galilea,
en hij heeft niet gewild
dat iemand (daarvan) kennis zou hebben.