1 | Nadat velen het reeds ter hand hebben genomen een verhandeling op te stellen over de dingen die zich bij ons voltrokken hebben,
| |
2 | zoals aan ons hebben overgeleverd zij die sinds het begin ooggetuigen en helpers van het woord zijn geweest,
| |
3 | lijkt het ook mij goed, na alles van meet af zorgvuldig te hebben nagevorst het ordelijk voor je op te schrijven, beste Teofilus,
| |
4 | opdat je het onwankelbare zult kennen van de woorden waarin je bent onderricht.
| |
5 | Maar* Lucas gebruikt het woord ‘maar’ zonder dat een tegenstelling lijkt bedoeld. Soms wordt daarmee iets opmerkelijks of onverwachts aangekondigd, soms slechts een tussenzin. het geschiedt in de dagen dat Herodes koning over Judea is: zomaar een heiligdomsdienaar, genaamd Zacharias, uit de dagorde van Avia, heeft een vrouw uit de dochters van Aäron; haar naam is Elisabet.
| |
6 | Maar beiden zijn ze rechtvaardigen tegenover God, wandelend in al de geboden, en in de gerechtigheden van de Heer onberispelijk,
| |
7 | en een kind hebben ze niet, omdat Elisabet onvruchtbaar is; en beiden zijn met hun levensdagen ver heen.
| |
8 | Maar het geschiedt als zijn dagorde staat opgesteld tegenover God en hij de heiligdomsdienst doet
| |
9 | dat hij het lotsteentje trekt -dat is naar de gewoonte van de heiligdomsdienst- voor het brengen van het wierookoffer en binnenkomt in de tempel van de Heer,
| |
10 | terwijl heel de volheid van de gemeenschap buiten in gebed is, dat uur van het wierookoffer.
| |
11 | Maar aan hem laat zich zien een aankondig-engel van de Heer, staande aan de rechterzijde van het altaar voor het wierookoffer.
| |
12 | Zacharias is geschokt om wat hij ziet, en vreze valt over hem.
| |
13 | Maar de aankondig-engel zegt tot hem: vrees niet, Zacharias, want je smeking is verhoord: je vrouw, Elisabet, zal je een zoon baren en als zijn naam zul je roepen: Johannes;
| |
14 | vreugde en verrukking zal hij voor je zijn, en vélen zullen zich over zijn geboorte verheugen;
| |
15 | want hij zal groot zijn voor het aanschijn van de Heer, ‘wijn en sterke drank zal hij niet drinken’
(Num. 6,3): van heilige geestesadem zal hij vervuld worden, reeds van zijn moeders schoot af
| |
16 | en velen van de zonen-en-dochters van Israël zal hij doen omkeren naar de Heer, hun God:
| |
17 | hij is het die zal uitgaan voor zijn aanschijn met de geest en de kracht van Elia,- ‘om de harten van vaderen te bekeren tot kinderen’ (Mal. 3,24) en ongehoorzamen in de bezonnenheid van rechtvaardigen,- om voor de Heer gereed te maken een weltoegeruste gemeenschap!
| |
18 | Dan zegt Zacharias tot de aankondig-engel: ‘waaraan zal ik dit wéten?’ (Gen. 15:8), want ik ben oud, en ook mijn vrouw is ver heen met haar levensdagen!
| |
19 | Ten antwoord zegt de aankondig-engel tot hem: ik, ik ben Gabriël die voor Gods aanschijn staat en ik ben uitgezonden om tot jou te spreken en je dit alles aan te kondigen;
| |
20 | zie, je zult zwijgen, je zult niet kunnen spreken tot op de dag dat dit alles geschiedt,- daarvoor dat je geen geloof gehecht hebt aan mijn woorden die vervuld zullen worden als het hun moment is!
| |
21 | De gemeenschap is in afwachting geweest van Zacharias; en zij hebben zich verwonderd dat hij zo lang in de tempel is.
| |
22 | Maar toen hij naar buiten kwam heeft hij niet tot hen kunnen spreken, en dan herkennen ze dat hij in de tempel een gezicht gezien heeft; hij heeft hun toegewenkt en is stom gebleven.
| |
23 | Het geschiedt: met dat de dagen van zijn eredienst vervuld zijn gaat hij heen, naar zijn huis;
| |
24 | maar ná deze dagen ontvangt zijn vrouw, Elisabet; zij verbergt zich vijf maanden, zeggend:
| |
25 | zo heeft de Heer aan mij gedaan!- in de dagen waarin hij heeft toegezien om mijn smaad bij de mensen weg te nemen.
| |
26 | Maar in de zesde maand wordt de aankondig-engel Gabriël gezonden van God naar een stad in Galilea wier naam is Nazaret,
| |
27 | tot een maagd in ondertrouw met een man wiens naam is Jozef uit het huis van David; de naam van de maagd is Maria.
| |
28 | Maar binnengekomen bij haar zegt hij: verheug je, begenadigde, de Heer is met je!- een gezegende ben je onder de vrouwen!
| |
29 | Maar zij is door deze uitspraak zeer geschokt en heeft bij zichzelf besproken wat deze begroeting betekent.
| |
30 | De aankondig-engel zegt tot haar: vrees niet, Maria, want je hebt genade gevonden bij God;
| |