28 | Maar binnengekomen bij haar zegt hij: verheug je, begenadigde, de Heer is met je!- een gezegende ben je onder de vrouwen!
| |
29 | Maar zij is door deze uitspraak zeer geschokt en heeft bij zichzelf besproken wat deze begroeting betekent.
| |
30 | De aankondig-engel zegt tot haar: vrees niet, Maria, want je hebt genade gevonden bij God;
| |
31 | zie, je zult in je schoot ontvangen en bevallen van een zoon en als zijn naam uitroepen: Jezus,-
| |
32 | hij zal groot zijn en als ‘zoon van de Allerhoogste’ worden aangeroepen; de Heer God zal hem geven de troon van zijn vader David;
| |
33 | hij zal koning zijn over het huis van Jakob tot in de eeuwigheden, en aan zijn koningschap zal geen grens zijn!
| |
34 | Maar Maria zegt tot de aankondig-engel: hoe zal dit zijn, daar ik geen man beken?
| |
35 | Ten antwoord zegt de aankondig-engel tot haar: heilige geestesadem zal over je komen, kracht van de Allerhoogste zal je overschaduwen; daarom zal wat gebaard wordt heilig genoemd worden, zoon van God;
| |
36 | en zie, Elisabet, van gelijke geboorte met jou, ook zij heeft een zoon ontvangen, in haar ouderdom,- het is nu de zesde maand voor haar over wie ‘onvruchtbaar’ werd geroepen;
| |
37 | want ‘geen woord van bij God zal machteloos zijn’ (Gen. 18,14)!
| |
38 | Maar dan zegt Maria: ziehier de dienares van de Heer; mij geschiede zoals door u gezegd! Dan gaat de aankondig-engel bij haar weg.
| |
39 | Maar in die dagen staat Maria op en trekt het bergland in, met haast, naar een stad van Juda.
| |
40 | Ze komt binnen in het huis van Zacharias en begroet Elisabet.
| |
41 | En het geschiedt: met dat Elisabet de begroeting van Maria hoort springt de zuigeling óp in haar schoot en wordt Elisabet vervuld van heilige geestesadem.
| |
42 | Ze slaakt een luide kreet, en zegt: gezegend jij onder de vrouwen!- gezegend de vrucht van je schoot!-
| |
43 | vanwaar valt mij dit toe dat de moeder van mijn Heer tot mij komt?-
| |
44 | want zie, met dat het stemgeluid van je groet geschiedt in mijn oren springt de zuigeling in jubel óp in mijn schoot!-
| |
45 | zalig zij die heeft geloofd dat er voleinding zal zijn van al wat tot haar gesproken is vanwege de Heer!
| |
46 | Dan zegt Maria: groot maakt mijn ziel de Heer (1 Sam. 2,1-10),
| |
47 | in jubel is mijn geest over God, mijn redder,-
| |
48 | omdat hij heeft aangezien de vernedering van zijn dienares; want zie, van nu af prijzen mij zalig alle generaties!-
| |