hij wekt een hoorn van redding voor ons op in het huis van zijn knecht David,-
70
zoals hij heeft gesproken door de mond van zijn heilige profeten van eeuwigheid af:
71
redding van onze vijanden, uit de hand van al wie ons haten,
72
om de ontferming over onze vaderen te betonen, te gedenken zijn heilig verbond,-
73
maar een eed die hij heeft gezworen aan Abraham, onze vader:
74
het ons te geven om zonder vrees, aan de hand van vijanden ontrukt, hem te vereren,
75
in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aanschijn al onze dagen!-
76
en jij dan, jongetje, tot profeet van de Hoogste zul je worden geroepen, want je zult uitgaan voor het aanschijn van de Heer om te bereiden wegen voor hem
77
door kennis van redding te schenken aan zijn gemeente in de vergeving van hun zonden;
78
het is door het innige ontfermen van onze God dat naar ons zal omzien de zonsopgang uit den hoge,
79
om te schijnen voor wie neerzitten in duisternis en schaduw des doods,- om onze voeten te richten op een weg van vrede!
80
Maar het jongetje is opgegroeid en door geestesadem krachtig geworden; hij is in de woestijnen geweest tot de dag dat hij zich aan Israël vertoont.