Instellingen

1


Als intussen

tienduizenden van de schare samenstromen,
en ze elkaar vertrappen,
begint hij met allereerst
tot zijn leerlingen te zeggen:
hoedt u voor de zuurdesem,
dat is: een ondermaats oordeel,
van de Farizeeërs!-

2


maar er is niets, hoezeer ook verhuld,

dat niet zal worden onthuld,
of verborgen dat niet gekend zal worden;

3


daarentegen zal wat ge in het donker zegt

in het licht worden gehoord,
en wat ge tot het oor uitspreekt
in de binnenkamers
zal van de daken worden gepredikt;

4


maar ik zeg tot u, mijn vrienden:

vreest niet voor wie het lichaam doden
en daarna niets hebben
dat overblijft om te doen;

5


maar ik zal u tonen

wie ge vrezen moet:
vreest hem die na het doden
volmacht heeft om in de gehenna te werpen;
ja, ik zeg u: vreest hem!

6


worden niet vijf musjes verkocht

voor twee stuivers?-
en niet één van hen is een vergetene
voor het aanschijn van God;

7


nee, ook de haren van uw hoofd

zijn alle geteld; vreest niet!,
van vele musjes onderscheidt gij u!-

8


maar ik zeg u:

ieder die zich zal uitspreken als één met mij,
ten overstaan van de mensen,-
als één met hem zal ook
de mensenzoon zich uitspreken
ten overstaan van Gods engelen;

9


maar wie mij zal verloochenen

tegenover de mensen
zal worden verloochend tegenover
Gods engelen;

10


ieder die een woord zal spreken

tegen de mensenzoon,-
het zal hem worden vergeven;
maar wie tegen de heilige geestesadem lastert,
dat zal hem niet worden vergeven;

11


maar wanneer ze u binnenbrengen

bij hun samenkomsten
en de overheden en de machthebbers,
weest niet bezorgd
hoe of waarmee ge u zult verdedigen
of wat ge moet zeggen;

12


want de heilige geestesadem zal u

in dat uur leren wat ge moet zeggen!

13


Maar dan zegt zomaar iemand uit de schare

tot hem:
leermeester, zeg tot mijn broer
dat hij het erfgoed met mij deelt!

14


Maar hij zegt tot hem: mens,

wie heeft mij over u aangesteld
als oordelaar of verdeler?

15


Maar dan zegt hij tot hen:

ziet toe en waakt voor alle veelhebberij,
want ook als iemand overvloed heeft
is zijn leven niet een van de dingen
die hem toebehoren!

16


Maar hij zegt een zinnebeeld

tot hen; hij zegt:
van zomaar een mens, een rijke,
bracht het gebied goed op;

17


hij is bij zichzelf gaan overleggen

en zegt: wat zal ik doen?,
omdat ik geen plek heb
waar ik mijn vruchten samenbrengen kan!-

18


hij zegt: dít ga ik doen:

ik breek mijn voorraadschuren af
en zal grotere bouwen;
daarin zal ik samenbrengen
al mijn graan en goederen,

19


en ik zal zeggen tot mijn ziel:

ziel, je hebt vele goederen liggen,
voor vele jaren;
rust uit, eet, drink en wees vrolijk!-

20


maar dan zegt God tot hem:

stuk onverstand!, deze nacht nog
zullen ze je ziel van je afeisen;
wat je hebt klaargemaakt,
voor wie zal het zijn?-

21


zó gaat het met

wie schatten vergaart voor zichzelf
en niet rijk is in God!

22


Maar hij zegt tot zijn leerlingen:

het is daarom dat ik u zeg:
weest niet bezorgd voor lijf-en-ziel
wat ge zult eten,
of voor het lichaam
waarmee het te kleden;

23


want lijf-en-ziel is meer dan het voedsel

en het lichaam meer dan de kleding;

24


let op de raven,

omdat ze niet zaaien en niet oogsten;
voor hen is er geen binnenkamer
of voorraadschuur, en God vóedt ze!-
hoeveel te meer onderscheidt gíj u
van de vogels!-

25


maar wie van u is door bezorgd zijn bij machte

aan zijn lengte een el toe te voegen?-

26


als ge dan het minste al niet machtig zijt,

wat maakt ge u dan zorgen
over het overige?-

27


let op de –oordeelloze– leliën* Omdat er oordelen en niet oordelen op komst is (vss 57-58), nodigt het Grieks op deze plek (ta krina) uit om i.p.v. leliën te lezen: oordeellozen of oordeelloze leliën.,

hoe ze niet spinnen en niet weven;
ik zeg u: zelfs niet Salomo
in al zijn glorie
kreeg iets omgeworpen
als één van hen;

28


maar als God

het gras dat vandaag op de akker staat
en morgen in de oven wordt geworpen
zó omkleedt, hoeveel te meer dan u,
klein-gelovigen!-

29


gij, zoekt niet naar wat ge moet eten

en wat ge moet drinken,
en weest niet verontrust;

30


naar al die dingen immers

zijn de volkeren der wereld op zoek;
maar van u weet de Vader
dat ge deze dingen nodig hebt;