Opgestaan komt hij aan bij zijn vader; als hij zich nog ver weg ophoudt ziet zijn vader hem en wordt hij innerlijk bewogen: hij snelt toe, valt hem om de hals en kust hem.
Maar zijn zoon zegt tot hem: vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor jouw aanschijn, ik ben niet meer waard als zoon van jou aangeroepen te worden!
22
Maar de vader zegt tot zijn dienaars: brengt haastig de eerste mantel en bekleedt hem!- geeft hem een vingerring aan de hand en schoenen aan de voeten;
23
brengt het gemeste kalf, slacht het en laten we eten en feestvieren,
24
omdat deze zoon van mij dood is geweest en herleeft, verloren was en werd gevonden! En zij beginnen feest te vieren.