Maar ook heeft hij tot de leerlingen gezegd: er is zomaar een mens geweest, een rijke, die een huismeester had en deze werd bij hem aangeklaagd als een verkwister van zijn bezittingen.
Hij laat hem roepen en zegt tot hem: wat hoor ik nu over je?- geef maar de afrekening over je huismeesterschap, want huismeester vermag je niet meer te zijn!
3
Maar dan zegt de huismeester bij zichzelf: wát moet ik doen?, omdat mijn heer het huismeesterschap van mij afneemt?- voor spitten ben ik niet sterk genoeg en voor schooien schaam ik mij!-
4
ik onderken wat ik moet doen om te zorgen, wanneer ik uit het huismeesterschap gezet word, dat ze me zullen verwelkomen in hun huizen!
5
Toen hij eenieder van de schuldenaars van zijn heer bij zich had geroepen, heeft hij tot de eerste gezegd: hoeveel ben je schuldig aan mijn heer?
6
Maar hij zegt: honderd vaten olijfolie. Maar hij zegt tot hem: pak je papieren, ga zitten en schrijf vlug vijftig!
7
Vervolgens zegt hij tot een ander: maar jij, hoeveel ben jij schuldig?- maar hij zegt: honderd mudden tarwe. En hij zegt tot hem: pak je papieren en schrijf tachtig!
8
En de heer prijst de huismeester vol ongerechtigheid omdat hij zo verstandig heeft gedaan,- ‘omdat de zonen van deze wereldtijd verstandiger zijn dan de zonen van het licht jegens hun generatie’.
9
Ook ík zeg u: maakt u vrienden uit de mammon der ongerechtigheid, opdat, wanneer die u verlaat, ze u zullen verwelkomen in de eeuwige tenten!-