Maar er komen enkelen van de Sadduceeërs tot hem, die tegenspreken dat er een opstanding is; ze stellen hem een vraag en zeggen: leermeester, Mozes heeft ons voorgeschreven,
als van iemand een broer sterft -en die had een vrouw maar is kinderloos gebleven- dat zijn broer de vrouw moet nemen en een nazaat* Letterlijk: zaad. moet doen opstaan voor zijn broer (Deut. 25,56);
29
nu zijn er zeven broers geweest; de eerste neemt een vrouw en sterft kinderloos;
30
dan neemt de tweede haar,
31
de derde,- ja, zo laten ze alle zeven haar geen kinderen na als ze sterven;
32
als laatste sterft ook de vrouw;
33
die vrouw nu,- bij de opstanding, van wie van hen wordt zij de vrouw?- alle zeven immers hebben ze haar als vrouw gehad!
34
Dan zegt Jezus tot hen: de zonen-en-dochters van deze wereldtijd huwen en worden gehuwd,
35
maar wie verwaardigd worden deel te krijgen aan díe wereldtijd en aan de opstanding uit de doden zullen niet huwen en niet worden gehuwd;
36
want zij zijn niet meer bij machte om te sterven, want zij zijn engelen gelijk; ze zijn ‘zonen-en-dochters van God’ (Deut. 14,1), nu ze zonen-en-dochters van de opstanding zijn!-
37
maar dat de doden worden opgewekt duidt ook Mozes aan bij de doornstruik, als hij van de Heer zegt ‘de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob’ (Ex. 3,6):
38
maar hij is geen God van doden nee, van levenden, want voor hem zijn allen in leven!
39
Maar als antwoord zeggen enkelen van de schriftgeleerden: leermeester, dat heb je fraai gezegd!