Maar hij zegt tot hen: zie, als ge de stad binnenkomt zal een mens u tegemoetkomen die een kruikje water torst; volgt hem, het huis in waarin hij naar binnen gaat,-
en zegt dan tot de huiseigenaar van het huis: de leermeester zegt tot u: waar is de herbergzaal waar ik met mijn leerlingen het pesach* Of: paaslam. kan eten?-
12
en hij zal u een grote bovenzaal wijzen die ingericht wordt; maakt het dáár gereed!
13
Maar zij gaan heen, vinden alles zoals hij hun heeft gezegd en maken het pesach* Of: paaslam. gereed.
14
Wanneer het uur aanbreekt* Letterlijk: geschiedt., gaat hij aanliggen, en de apostelen met hem.
15
Hij zegt tot hen: vol verlangen heb ik ernaar verlangd vóór mijn paaslijden dit pesach* Of: paaslam. met u te eten;
16
want ik zeg u dat ik het niet meer zal eten tot wanneer het vervuld wordt in het koninkrijk van God!
17
Hij verwelkomt een drinkbeker, dankzegt en zegt: neemt deze en deelt hem met elkaar;
18
want ik zeg u, ik zal van nu af niet drinken wat de wijnstok genereert totdat het koningschap van God komt!
19
Hij neemt een brood op, dankzegt, breekt het en geeft het aan hen, zeggend: dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijn gedachtenis!
20
Evenzo met de beker ná de maaltijd, zeggend: deze drinkbeker is het nieuwe verbond door mijn bloed, dat voor u vergoten wordt;