Instellingen

14


Wanneer het uur aanbreekt* Letterlijk: geschiedt.,

gaat hij aanliggen,
en de apostelen met hem.

15


Hij zegt tot hen: vol verlangen

heb ik ernaar verlangd
vóór mijn paaslijden dit pesach* Of: paaslam. met u te eten;

16


want ik zeg u dat ik het niet meer zal eten

tot wanneer het vervuld wordt
in het koninkrijk van God!

17


Hij verwelkomt een drinkbeker,

dankzegt en zegt:
neemt deze en deelt hem met elkaar;

18


want ik zeg u, ik zal van nu af niet drinken

wat de wijnstok genereert
totdat het koningschap van God komt!

19


Hij neemt een brood op, dankzegt, breekt het

en geeft het aan hen, zeggend:
dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt;
doet dit tot mijn gedachtenis!

20


Evenzo met de beker ná de maaltijd,

zeggend: deze drinkbeker is
het nieuwe verbond door mijn bloed,
dat voor u vergoten wordt;

21


alleen, zie, de hand van wie mij prijsgeeft

is met mij aan de tafel;

22


omdat de mensenzoon voortgaat

overeenkomstig wat bepaald is,
alleen wee díe mens
door wie hij wordt prijsgegeven!

23


Dan beginnen zij onder elkaar samen te zoeken

wie van hen dat wel mag zijn
die dat gaat uitvoeren.

24


Maar er geschiedt ook onenigheid onder hen,

over wie van hen de grootste denkt te zijn.

25


Maar hij zegt tot hen:

de koningen der volkeren
spelen de heer over hen, en hun gezagsdragers
laten zich tot weldoeners uitroepen;

26


maar gíj, niet zo!-

nee, laat de grootste onder u
als de jongste worden
en wie aanvoert als wie bedient;

27


want wie is groter: wie aanligt of wie bedient?-

níet wie aanligt!-
ík ben in uw midden als degene die bedient!-

28


maar gíj zijt het die bij mij gebleven zijt

in mijn beproevingen,

29


en ík verleen ik u,

zoals mijn Vader mij verleend heeft,
koningschap,

30


zodat ge in mijn koninkrijk

zult eten en drinken aan mijn tafel,
en gezeten op tronen
de twaalf stammen van Israël
zult oordelen;

31


Simon, Simon,

zie, de satan heeft geëist
jullie te mogen ziften als de tarwe;

32


maar ik heb voor je gebeden

dat je geloof niet zal bezwijken;
en als jij ooit omkeert,
versterk dan je broeders-en-zusters!

33


Maar hij zegt tot hem:

heer, met jóu ben ik bereid
ook wachthok en dood in te gaan!

34


Maar hij zegt: ik zeg je, Petrus,

er zal vandaag geen haan kraaien
voordat je driemaal geloochend hebt
dat je van mij weet!

35


Dan zegt hij tot hen: toen ik u uitzond

zonder inwerpkist, reiszak en sandalen,
zijt ge toen iets tekortgekomen?
En zij zeggen: niets!

36


Maar hij zegt tot hen:

nee, nu moet wie er een heeft
een inwerpkist ophalen,
evenzo een reiszak,
en wie er geen heeft moet zijn kleed verkopen
en een zwaard aanschaffen;

37


want ik zeg u

dat dit wat geschreven staat
in mij in vervulling moet gaan:
‘hij werd bij wettelozen gerekend’ (Jes. 53,12);
want dat over mij heeft een voleinding!

38


Maar zij zeggen: heer,

zie, twee zwaarden hier!
Maar hij zegt tot hen: dat is voldoende!

39


Als hij naar buiten komt

gaat hij, zoals hij gewoon is,
naar de Olijfberg;
hem volgen ook de leerlingen.

40


Maar bij het oord aanlandend zegt hij tot hen:

bidt om niet in beproeving te komen!

41


Zelf zondert hij zich van hen af,

ongeveer een steenworp;
de knieën gebogen heeft hij gebeden,

42


zeggend: Vader, als ge wilt,

draag deze drinkbeker van mij weg;
alleen: niet míjn wil
nee, de uwe moet geschieden!

43


Maar dan laat zich aan hem

een engel uit de hemel zien die hem sterkt.