Instellingen

1


Dan staat heel hun veelheid op,

en leiden ze hem naar Pilatus.

2


Maar ze beginnen hem te beschuldigen

door te zeggen:
hem hier hebben we aangetroffen
als een die ons volk afkerig maakt en
wil verhinderen
dat men aan Caesar belastingen afgeeft
en van zichzelf zegt een Gezalfde,
een koning te zijn!

3


Maar Pilatus vraagt hem en zegt:

ú bent de koning van de Judeeërs?
Maar als antwoord aan hem brengt hij uit:
dat zegt ú!

4


Maar Pilatus zegt tot de heiligdomsoversten

en de scharen:
ik vind niets strafbaars in deze mens!

5


Maar zij hebben des te sterker gezegd:

hij ruit de gemeenschap op
met zijn onderricht over heel Judea,-
van Galilea af tot hier!

6


Maar als Pilatus dat hoort

vraagt hij of de man een Galileeër is,

7


en als hem bekend wordt

dat hij uit het gezagsbereik van Herodes is
stuurt hij hem door naar Herodes,
omdat ook die in Jeruzalem is in die dagen.

8


Maar als Herodes Jezus ziet

verheugt hij zich zeer,-
want reeds geruime tijd
heeft hij hem willen zien
door wat hij over hem hoorde,
en hij heeft gehoopt een of ander teken
door hem te zien geschieden.

9


Maar hij heeft hem ondervraagd

met heel wat woorden,
maar hij antwoordt hem níets.

10


Maar de heiligdomsoversten

en de schriftgeleerden
hebben erbij gestaan
met heftige beschuldigingen tegen hem.

11


Maar Herodes vernedert hem,

samen met zijn soldaten, en bespot hem,
werpt hem een schitterend gewaad om
en stuurt hem door naar Pilatus.

12


Maar op die dag

worden ze vrienden met elkaar,
Herodes en Pilatus; daarvoor immers
zijn ze elkaar vijandig gezind geweest.

13


Maar Pilatus roept de heiligdomsoversten,

de overheden en de gemeenschap bijeen

14


en zegt tot hen:

ge hebt deze mens vóór mij gebracht
als iemand die de gemeenschap afkerig maakt,
en zie, ik heb hem
voor uw aanschijn beoordeeld
en niets strafbaars in deze mens gevonden
van de dingen waarvan ge hem beschuldigt;

15


echter, óók Herodes niet,

want die heeft hem naar ons doorgestuurd,-
zie, niets dat de dood waardig is
is door hem bedreven!-

16


dus kastijd ik hem en laat hem los!

17


Hij had de verplichting op elk feest

er één aan hen los te laten.

18


Maar zij schreeuwen het uit

en zeggen met man en macht:
hang hém op en laat Barabbas voor ons los!

19


Die was wegens een of andere opstand

die in de stad geschied was, en een moord,
in de gevangenis geworpen.

20


Maar weer

verheft Pilatus tegenover hen zijn stem
nu hij Jezus wil loslaten.

21


Maar zij hebben hem overstemd zeggend:

kruisig, kruisig hem!

22


Maar hij zegt ten derde tot hen:

wat voor kwaad heeft hij toch gedaan?-
niets voor doodstraf heb ik in hem gevonden;
dus kastijd ik hem en laat hem los!

23


Maar zij hebben aangehouden

met grote stemmen te eisen
dat hij gekruisigd zou worden,
en hun stemmen zijn het sterkst geweest.

24


Pilatus heeft geoordeeld dat wat zij eisten

zou geschieden.

25


Maar hij laat los

hem die wegens opstand en moord
in de bewaking was geworpen, die zij opeisten,
maar Jezus geeft hij over aan hun wil.

26


Zodra ze hem wegvoeren

nemen ze Simon, zomaar een Cyreneeër, vast
als hij van de akker komt
en leggen hem het kruis op
om dat achter Jezus aan te dragen.

27


Maar hem is gevolgd

een veelkoppige veelheid van de gemeenschap
en van vrouwen die zich geslagen hebben
en hem hebben beweend.

28


Maar Jezus keert zich naar hen om

en zegt: dochters van Jeruzalem,
weeklaagt niet over mij;
weeklaagt slechts over uzelf
en over uw kinderen,

29


omdat er, zie, dagen zullen komen

waarop ze zullen zeggen:
zalig de onvruchtbaren,
de schoten die niet hebben gebaard
en borsten die nooit hebben gevoed!-

30


dán zullen ze beginnen

te zeggen tot de bergen:
valt op ons!, en tot de heuvels:
verhult ons! (Hos. 10,8)