dat hij twee bootjes ziet staan langs het meer; de vissers zijn eruit gestapt en zijn de netten gaan spoelen.
3
Maar hij stapt in een van de boten -die van Simon is geweest- en vraagt hem een eindje van het land af hogerop te varen. Toen is hij gaan zitten en heeft hij vanuit de boot de scharen onderricht gegeven.
4
Maar zodra hij ophoudt met spreken zegt hij tot Simon: vaar hogerop naar het diepe en laat jullie netten neer voor een vangst!
5
Ten antwoord zegt Simon: meester, een hele de nacht zwoegen we en niets nemen we mee,- maar omdat u het zegt zal ik de netten neerlaten!
6
Ze doen dat en sluiten een veelheid vissen in, zó veel dat hun netten scheuren;
7
ze wenken hun maats in de andere boot om te komen en het met hen op te nemen en vullen elk van beide boten totdat ze zinken.
8
Maar als hij dat ziet valt Simon Petrus op de knieën voor Jezus neer en zegt: ga weg van mij, want ik ben een zondig man, heer!
9
Want verbazing bevangt hem en allen die met hem zijn,- om de vissenvangst die ze mogen aannemen;
10
maar evenzo ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die metgezellen zijn geweest van Simon. Jezus zegt tot Simon: vrees niet!- van nu af zul je iemand zijn die mensen levend vangt!
11
Ze varen de boten het land op, laten alles achter en volgen hem!