Instellingen

1


Maar het geschiedt,

als de schare rondom hem samendringt
en het spreken van God hoort,
-en hij heeft gestaan langs het meer
van Gennesaret-

2


dat hij twee bootjes ziet staan

langs het meer;
de vissers zijn eruit gestapt
en zijn de netten gaan spoelen.

3


Maar hij stapt in een van de boten

-die van Simon is geweest-
en vraagt hem
een eindje van het land af
hogerop te varen.
Toen is hij gaan zitten en heeft hij
vanuit de boot
de scharen onderricht gegeven.

4


Maar zodra hij ophoudt met spreken

zegt hij tot Simon:
vaar hogerop naar het diepe
en laat jullie netten neer
voor een vangst!

5


Ten antwoord zegt Simon:

meester,
een hele de nacht zwoegen we
en niets nemen we mee,-
maar omdat u het zegt
zal ik de netten neerlaten!

6


Ze doen dat

en sluiten een veelheid vissen in, zó veel
dat hun netten scheuren;

7


ze wenken hun maats in de andere boot

om te komen
en het met hen op te nemen
en vullen elk van beide boten
totdat ze zinken.

8


Maar als hij dat ziet

valt Simon Petrus
op de knieën voor Jezus neer
en zegt:
ga weg van mij,
want ik ben een zondig man, heer!

9


Want verbazing

bevangt hem
en allen die met hem zijn,-
om de vissenvangst
die ze mogen aannemen;

10


maar evenzo ook Jakobus en Johannes,

de zonen van Zebedeüs,
die metgezellen zijn geweest van Simon.
Jezus zegt tot Simon: vrees niet!-
van nu af zul je iemand zijn
die mensen levend vangt!

11


Ze varen de boten het land op,

laten alles achter en volgen hem!